Waarom ze hier vanavond is, beweert ze niet te weten.
Toch zal ze doen alsof ze luistert,
zolang hij doet alsof hij wat te vertellen heeft.
Onstuimige onrust laat zijn poriën poëzie zweten
in een overschatte opstoot van creativiteit.
‘Recidive,’ zegt hij. ‘Dat woord zocht ik!’
‘Als in herhalen?’ vraagt ze.
‘Ja, hervallen. Spoel daar eens naar terug – of nee, wacht, dan begint het opnieuw zeker.’
‘Zoals Het leven uit een dag.’
‘Ja, of zoals de eindeloos herhalende pijn van… die Griek...’
‘Sisyphus?’
‘Nee die andere verdomme, bij wie het water aan de lippen staat.’
‘Water of wijn?’
‘Nee echt geen wijn, allesbehalve.’
‘Oh.’
‘Maar wel lekker, de rode.’
‘Ja, perfect om in te verdrinken.’
‘Bezinken of verdrinken, wat is het verschil? Doe nog maar wijn, mijn hart heeft geen bodem.’
‘De fles helaas wel,’ zegt ze en schenkt bij.
De rookpoëet steekt nog een sigaret op,
blaast meer gestoorde woorden, donker gedronken.
Geen ‘kersenrood’ maar ‘knieholtes’.
Ze zucht in stilte:
Wat zijn lichamen waarvan de geest niet verstrengeld raakt?
Gesteenten van vlees en bloed.
Soms raken we elkaar aan, maar volstaat dat?
Of is het toeval?
Is zijn recidive dan zo geniaal?
Gekust door brutale schoonheid,
maar net als Tantalus: gekweld
door vergezochte woorden en middelmatig talent.
Toch blijft ze nog even hangen in de chaos
van ondoordacht gedrag.
Al kan je mensen niet helpen:
je kan heus wel houden van hen.