ze haperen de dagen
aan de randen van palaverland
bengelen de meeuwen
ze azen op wat meeval een teveel
aan frietjes of op nootjes van vergeten liedjes eeuwenlang
zat ik te wachten
bij het nest
op je lippen naast de paarse ooievaar
terwijl ze stierven
hoop de wintermuggen god en ik geloof dat er
een kuiken kikkervisjes wil doe mij gerust
een wodka schenk maar Kalimero
kleine zwarte luistervink
ze drijven op de zuiderwind
die dwaze meeuwen denken aan de restjes
in het noorden
kunnen onze tongen aan hetzelfde ijsje likken doch het koekje
zouden wij zorgvuldig sparen
voor de honger van de nacht
ze haperen de dagen
cirkelen in rondjes
mijn gedachten willen drogen op een zandbank
liggen zeese honden het verlangen wat plastiek
te wachten op het
springtij
ik zal niet meer proberen
weg te zwemmen
op de rug van een bezeten
sabelrog
en toch
ik vraag mij af
luttelheden
of maakt hij slagzij kan hij zwemmen kijk
daarginds daar vaart hij
Alfred
zeeheld
tuinkabouter
in zijn gammel bootje
heeft voor zoete tijden buikspek
zoute korrels opgespaard
ik niet
ik ben het niet
mijn spiegelbeeld het is
niet grijsgebaard
een walruswijfje watertandend aan de hellepoort
heeft dat ooit
heel sereen verwoord
ofschoon ik mooi ben
jong
zo sterk
zo slim, my darling
want ik weet al gauw wat rijmt
op schoen
op kabeljauw
palaverland
het ligt intussen vol
kadavers zwarte frietjes
de tent is afgebrand oh wee ik hoor ze nog
de meeuwen en het overleden aas de blinde waanzin jaagt
nog immer dorstig op mijn ogen
maar ik lach
voorgoed
zoals de storm
met mijn fles
mijn natte dromenbrief
is week geworden
vrij
on
lees
baar
morgen
schrijf ik je een nieuwe
lieve schat
uit de reeks 'Alfred frietkabouter'