's Avonds brengt mijn lijf me als een hond weer thuis.
Een lied weerklinkt. Niet makkelijk is 't een mier te zijn.
Hij werkt zich 't schompes. Kauwende koeien: uitgemolken.
Mijn beest vult aan: viervoeters houden 's nachts de wacht.
Waarom, mijn lichaam, ben je mij niet weinig waard?
Afgetraind zoals je altijd was. Dat merkt geen hond!
Je hals en tors zijn lang, je onderbenen kort.
Overjarige reu, je pakt me bij het nekvel en sleept
me naar mijn keet. Wat drijft je tot die mierenvaart?
Al zeker kijkt geen wijfie om of fluit je na
nu een zilveren hoefijzer je schedeldak omkranst.
Je puppy's zijn het hok uit. Waarop wacht je in de nacht?