Roosje maakt er een punt van om elke zaterdag toch minstens een uurtje of twee-drie voor de spiegel te staan om te oefenen. Ze studeerde nieuw materiaal in, en herhaalde de dingen die ze al min of meer kon. Voor het nieuwe materiaal baseerde ze zich veelal op wat ze de voorbije week had geobserveerd. Ze keek dan naar de andere kinderen. Naar hun mimiek en lichaamstaal. Naar hoe ze met elkaar omgingen en elkaar bejegenden. Daar maakte ze dan ’s avonds een uitgebreide analyse van, om in het weekend dan alles in te studeren.
Vandaag werkte ze aan ‘de nonchalante groet in het voorbijgaan’. Die had ze afgekeken van Timmie, een jongen uit de klas die het erg goed kon vinden met de vrouwtjes. In het voorbijgaan trok hij dan een oogje in hun richting, toverde een glimlach om zijn lippen, en liet zijn kin heel even de hoogte in gaan. Belangrijk hierbij was dat zijn pas niet vertraagde. Dat zag er allemaal goed uit, dus Roosje oefende tot ze het kon. Erop toezien dat het oog niet te hard wordt toegeknepen, glimlachen met een beetje tanden, maar niet te veel, de hoofdbeweging niet opzichtig maar toch duidelijk merkbaar. Het was een moeilijke stijlfiguur, maar na een uurtje of twee had ze hem toch beet.
Ze trok haar jas aan, en ging naar buiten, de mensheid tegemoet. De eerste keren dat ze haar nieuwe begroeting in de praktijk probeerde, liep het nog wat stroef. Maar het vlotte wel. Enkel aan de nonchalance was nog wat werk.
Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.
Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.