Het monster sluipt rond de muren van mijn springkasteel. Ik tril. Angst, de aankondiging van het onbekende, de vreemde mengeling van plezier en paniek. Opeens springt hij, brullend als een gek, over de opgeblazen muren heen. Ik schreeuw terwijl hij grauwend dichterbij komt. Net voor hij me verslindt, barst hij in schaterend lachen uit. Ik begin ook te lachen. Mijn hart bedaart.
Ik zie hem weglopen, over het gras. De broer van m'n moeder. Mijn nonkel. Niemand weet precies waar hij geweest is, of wat hij de afgelopen tijd heeft gedaan. Maar dat is niet het belangrijkste. Vandaag is hij hier, bij ons, na al die tijd.
Hij vertelt de gekste verhalen: vechten met barracuda's, verdwalen in wouden.
Alles heeft hij meegemaakt. 'Hij is een avonturier', denk ik bij mezelf.
Zijn leven is een doolhof van mensen en plaatsen, liefdes en verhalen. Overal gaat hij heen, maar altijd keert hij terug. Hij is een zoeker, maar nooit zal hij echt vinden.
De trommen slaan, de toortsen branden. Alle personages uit zijn verhalen komen tot leven.
We namen afscheid, maar nooit voor altijd.