Marijn P

Gebruikersnaam Marijn P

Teksten

TONSO

Tonso had nood aan een lange pauze. Liefst een hele dag, als het even kon. De slungelige twintiger zat tegen de muur van de lege, witte hal. Hij dronk een blikje Peppergate en keek naar de onafgebroken keten auto's die voorbijgleed achter het grote raam. Aan het kruispunt schakelden vier verkeersstromen in elkaar over. Een foutloze, vloeiende mozaïek van machines. Zijn grootouders hadden ze ooit zelf nog bestuurd. Absurd.   Terwijl zijn ogen wezenloos naar de voorbijgaande stroom staarden, luisterde hij naar Bob Marley.   Na Could you be Loved stond hij op, smeet zijn lege blikje in de vuilnisbak en ging terug aan het werk. Deze voormiddag waren vijftien cliënten één voor één uitgecheckt. De laatste zou nu normaal gezien ook opgeruimd zijn. Weggezogen, foetsie.   Tonso was de enige die op gewone werkdagen ter plaatse was in het gebouw van de Dienst Zelfbeschikking van de Europese overheid. Hij moest alles netjes houden en zorgen dat de machines bleven lopen. Daarnaast verzamelde en verwijderde hij ook nog de achtergelaten kleren en spullen van de cliënten. Rechtstreeks contact met de cliënten had hij nooit. Dat was strikt verboden. Hij mocht geen enkele procedurefout veroorzaken.   Die procedure startte lang voor de cliënt aankwam bij de Dienst zelf. Eerst moest je online een dossier aanmaken en een reden invullen. Zware ziekte, depressie, eenzaamheid... Dat soort zaken. Als je dossier goedgekeurd werd door de Oversten kreeg je een seriekaart doorgestuurd met een persoonlijk nummer. Dat kon soms maanden duren.   Met die seriekaart kwam de cliënt uiteindelijk op de Dienst terecht om uit te checken. Zijn vader geloofde dat de overheid de Dienst had ingevoerd om overbevolking tegen te gaan. Hij vond het een schande, maar dat zei hij nooit in het openbaar.   Uiteindelijk betaalde de job wel goed.   Tonso liep door de hal naar een grote, metalen schuifdeur. Hij keek omhoog. Het licht stond op groen. Daarop stak hij zijn kaart in het slot, de deur schoof geluidloos open. Hij ging de laatste kamer binnen. De kamer was zacht en bol, vrouwelijk en geruststellend. Hij werd verlicht door dim, oranje licht. Hier kleedden de cliënten zich uit. Daarna gingen ze nog een deur verder, maar daar kwam Tonso nooit.   Tonso verzamelde de kleren van de laatste cliënt. Het was een oudere man geweest, zo te zien. Een groen, geruit hemd. Zwarte broek en beige schoenen. Wit ondergoed en witte sokken. Verder niks.   Als laatste pakte hij de schoenen van de grond. Langs de binnenkant waren ze nog warm. Het zweet rook naar een oud haardvuur. Hij besliste om er één bij te houden. Hij hield altijd één ding bij. Zijn appartement stond vol met spullen, maar hij kon niet stoppen. Het voelde gewoon fout om alles weg te gooien, om elk spoor van een bestaan te verwijderen alsof het er niet toe deed. Alsof het er allemaal nooit toe gedaan had.   Na het opruimen van de kleren ging Tonso de grote zaal kuisen. Alles moest dagelijks terug blinken. Daar was hij uiteindelijk twee uur mee bezig. Hij had geen haast. Er zou nog één cliënt komen deze namiddag, zag hij in de database.   Na het kuisen nam Tonso een pauze, deze keer langer. Hij sloot zich op in de bergruimte. Dat was de enige ruimte in het complex waar geen camera's hingen. Hij nam zijn mini 3D projector uit zijn rugzak en koppelde deze aan zijn laptop. Hij deed het licht uit.   Tonso zocht op het internet. Hij had haar snel gevonden, zoals altijd. Ze werd voor hem geprojecteerd, levensecht. Naakt. Wondermooi. Zonder weg te kijken, instinctief, liet hij zijn broek zakken.   Eigenlijk deed ze niet veel. Ze liep gewoon rond en keek je aan. Ze fluisterde dingen naar je, noemde je haar held. Ze zei hoe graag ze omarmd wou worden door je, hoe hard ze naar je verlangde. Tonso geloofde graag in haar. Toen hij klaar was zonk hij op de vloer, zijn hoofd tussen zijn knieën. Ze verdween, even plots als ze verschenen was.    Alles was donker.   Een leven vol lege dromen. Hij wist dat hij het zo niet zou volhouden. Hij wist dat die hunkering, zonder echte liefde, hem binnenkort zou verteren. Maar daar probeerde hij zo weinig mogelijk aan te denken.   Hij kreeg een fantasie. Wat als de cliënt die nu in de machine zat zijn meisje was? Ze zou op het laatste moment doorhebben dat ze niet dood wilde gaan en net voor de machine haar zou verteren, zou Tonso haar horen schreeuwen en haar redden.   Dan zou Tonso haar meenemen naar huis. Hij zou haar nieuwe hoop geven en zij hem. Ze zouden verliefd worden en eeuwig samen zijn, tot op het einde.   Hij bleef nog even hangen in die gedachten. Toen stond hij op, trok zijn broek omhoog, deed het licht aan en liep de grote hal in. Hij wandelde naar de schuifdeur. Het licht was groen. Hij stak de kaart in de deur en ging de warme, laatste kamer binnen.

Marijn P
0 0

Het Verhaal van Salamarijn

Salamarijn was een salamander die zoals alle andere dieren uit het bos naar school ging in de grote bosschool. Veel vrienden had hij daar niet... Salamarijn had namelijk een groot probleem. Zijn tong was zo lang dat hij heel de tijd uit zijn bek bengelde. Een grote tong hebben was normaal voor salamanders, maar alle andere salamanders konden hun tong oprollen en verbergen in hun grote mond. Bij Salamarijn lukte dat niet, hoe hard hij ook probeerde! Heel de tijd sleurde hij die tong met zich mee, en overal waar Salamarijn liep ontstonden grote plassen speeksel. Dat vonden de andere dieren niet leuk. Daarom stond Salamarijn, zoals elke morgen, weer alleen op de speelplaats. Hij zag zijn klas wat verder onder de grote, oude boom staan. Hans de gans, de populairste jongen van zijn jaar, maakte grapjes en iedereen moest lachen. Zelfs Marie, het mooiste musje van de klas lachte. Salamarijn keek wat langer naar het mooie musje. Wat kon ze toch zo fijn kwetteren... Telkens als Salamarijn dat hoorde ging zijn hart sneller slaan. Maar hij kon niet met haar praten, want dan werd hij zenuwachtig en geraakte zijn tong in de knoop. Hans de gans maakte weer een grap. Deze keer wees hij naar Salamarijn. Iedereen moest lachen. Alleen Marie lachte niet. Ze keek naar hem alsof hij het meest zielige dier ooit was. Dat vond hij nog erger dan het lachen. Hij kroop verder weg in zijn hoekje en wikkelde zijn grote tong rond zijn lichaam zodat hij zich niet meer zo alleen voelde... Salamarijn vroeg zich af hoe het kon dat Hans zo populair was. Eigenlijk was Hans helemaal niet leuk of grappig. Hij was gewoon heel luid. Zo luid dat andere dieren niet eens de kans kregen om te praten. En als je hem niet leuk vond, dan begon hij je uit te lachen en te pesten. Dus vond iedereen hem maar leuk. Hans vond zichzelf geweldig, en heel stoer. Hij droeg een leren vest en had veel gel in zijn veren, en hij rookte. Vooral op dat laatste was hij heel trots. Telkens als hij een sigaret opstak deed hij dat met heel veel vertoon, zodat hij zeker wist dat heel de speelplaats het gezien had. Het was weer zo ver. Hans stak zijn eerste sigaret van die dag op. Hij zwierde het pakje sierlijk uit zijn leren jasje en nam er een grote, dikke sigaret uit. Deze stak hij tussen zijn snavel terwijl hij een lucifer uit zijn broekzak nam. Stoer als hij was, streek hij die af tegen de grote, oude boom. De lucifer vatte vlam en hij stak zijn sigaret aan. Alle jongens gaapten hem aan en bewonderden hem. Marie en sommige andere meisjes draaiden hun hoofd weg om te ontsnappen aan de lelijke rook. Hans lette niet op die meisjes. Hij genoot van de aandacht. Salamarijn zag dat de rook steeds dikker werd rond de oude, grote boom. Hij werd zelfs zo dik dat zijn klas bijna niet meer te zien was. Er klopte iets niet... Opeens riep er iemand heel luid: 'Help! Brand! De grote boom staat in brand!'  Iedereen vluchtte onder de boom vandaan terwijl er grote, oranje vlammen aan de stam verschenen. Iedereen, behalve Marie... Opeens zag Salamarijn haar liggen. Ze lag, bewusteloos door de rook, naast de boom op de grond. De vlammen cirkelden gevaarlijk dicht tegen haar veren aan. Iedereen keek toe, maar niemand deed iets, terwijl de brand steeds groter werd. Zelfs Hans de stoere gans stond stokstijf stil. Hij zag er eerder uit als een klein, bang eendje. Salamarijn liep vastberaden op de boom af terwijl hij zijn tong voor zich uit wikkelde. Nog nooit had hij zo zijn best gedaan om speeksel te produceren. Hij hief zijn tong over de boom heen en al snel begon er water uit zijn tong te stromen, van boven naar beneden over de takken van de grote, oude boom. De vlammen doofden en de rook verdween stilletjes aan. Toen de brand eindelijk gedoofd was, was iedereen stil. Alle jongens en meisjes keken naar hem, maar niemand zei iets. Toen hoorde Salamarijn een lieflijk gekwetter achter hem. Marie de mus stond op en met het mooiste stemmetje ter wereld zei ze: 'Je bent een held, Salamarijn. Een echte held.' Daarna vloog het musje op hem af en kuste hem op de mond. Iedereen begon te juichen en te klappen! Na de kus keek Marie hem bewonderend aan. 'Wat kun jij geweldig goed kussen met die grote tong!' Salamarijn had deze keer geen moeite om te antwoorden. Toch had hij daar de tijd niet eens voor, want Marie gaf hem weer een kus. Van af toen was alles anders. Niemand vond Hans nog leuk, maar Salamarijn had opeens zoveel vrienden als hij maar wensen kon. Maar het allerbelangrijkste was natuurlijk dat hij Marie had, voor eeuwig en altijd.

Marijn P
0 0

Achttien in Brussel

Ik zit in het station. Tegenover me zit een man. Hij ziet er serieus uit. Hij draagt witte sportschoenen die niet passen bij de rest van zijn outfit. Ik kijk op de monitor. Een halfuur. Ik ben goed op tijd, toch zweetten mijn handen.   Een vrouw strompelt naar binnen. Haar voeten schuifelen over de tegels. Ze heeft een klein hondje bij aan een zwarte leiband. Wanneer ze naast me komt zitten, voel ik me onwennig. Haar gezicht is vuil, verweerd en simpel. Ze draagt kleren die te klein zijn, in alle kleuren van de regenboog. Ze kijkt me aan en ze glimlacht. Ze lacht alsof er geen zorgen in de wereld zijn. Ik glimlach terug en ontwijk nerveus haar blik. Ik kijk op de monitor. Vijfentwintig minuten.   Een derde figuur verschijnt: een oude hippie met grijze dreadlocks wandelt het station binnen. Hij gaat op de bank links van me zitten. Hij kijkt niemand aan en begint in zichzelf te mompelen. Hij praat rustig, redelijk, maar onverstaanbaar. Zijn woorden weerkaatsen zachtjes in de hal. Geïntrigeerd door zijn persoonlijke discussie, kijk ik een paar keer zijn kant op. Hij merkt het niet, of het kan hem niets schelen. Daarna kijk ik naar de vrouw. Ze is bezig met haar hondje en lacht haar eigen lach.   De norse man met de witte sportschoenen kijkt de twee veroordelend aan. Daarna stapt hij op en verdwijnt hij.   Ik kijk nogmaals op de monitor. Nog maar tien minuten. Het hondje blaft. De hippie doorbreekt  plots zijn gemompel en buigt voorover, zijn grote ogen gefixeerd op het beestje. 'Wat mooi', zegt hij met een grauwe, eerlijke stem. De glimlach van de vrouw wordt breder. 'Ja hé', antwoordt ze kinderlijk. Daarna kijkt ze naar mij. Even weet ik niet wat ik moet doen. Dan besef ik dat ze beaming zoekt. 'Ja, hij is heel mooi', zeg ik zacht, terwijl ik naar het bruine beestje kijk.   De vrouw knikt en gaat verder met glimlachen. De hippie begint terug in zichzelf te praten. Ik voel me eindelijk op mijn gemak. Mijn rol is hier gespeeld. Ik sta op en wandel naar buiten, zonder om te kijken naar de twee zonderlinge figuren die ik voor eeuwig achter me laat. Ik wens hen het beste.   Ik stap op de trein en zet me ergens alleen. Ik kijk naar buiten. Na een tijd begint de wereld die ik ken te verdwijnen, eerst heel langzaam, daarna steeds sneller. Tot de dingen voorbijrazen aan mijn raam.   Ik kijk naar buiten en ik zie de dingen, zo vaag. Nog nooit wist ik zo zeker dat ik zo weinig wist. Ik ben achttien. De wereld raast voorbij mijn raam. En doelloos.

Marijn P
0 0

Winter in Kiev

Winter in Kiev Te midden van de chaos probeerden ze opnieuw een front te vormen. Ze hadden terrein gewonnen, nu moesten ze het proberen bij te houden ook. De demonstranten waren terug gedreven, al was het maar voor even. Eén van hen lag nog op het asfalt te kermen. Dikke klodders rood sijpelden uit de gapende wonde op zijn slaap. Toch wist de man weg te kruipen, de rook in. Viktor keek naar zijn knuppel. Het ding was besmeurd met een mengsel van zweet en bloed. Tot zijn ontsteltenis merkte hij dat zijn hand trilde. Even vroeg hij zich af wie of wat hij was. Een berkut, dat ben ik, dat mag ik niet vergeten. Hij droeg een dikke helm met plexiglas, een blauw camouflagepak met veiligheidsvest en zwarte boots met ijzeren tippen. Hij was gewapend met knuppel en schild. Hij was een berkut, een Oekraïense adelaar, zorgvuldig geselecteerd en zes jaar lang getraind. Samen met zijn maten had hij massa's protesten gebroken. Nooit hield hij zich in. Hij was sterk. Hij had mensen zien kermen voor zijn kracht. En toch, vandaag trilden zijn handen.Hij voelde zich doelloos, beland in een situatie die hem vreemd was.Dat was hem nog nooit overkomen. Hij bad voor duidelijkheid en probeerde het gouden kruisje te voelen dat hij onder zijn uitrusting droeg. Hij kon het niet vinden.Een groot stuk grijs knalde tegen zijn schild. Het begon stenen te regenen. Brokstukken doemden op uit de rook en ketsten op de ordetroepen af. De demonstranten hadden autobanden in brand gestoken waardoor een dikke, stinkende damp zich overal had verspreid. Het speelde in hun voordeel. Zij konden nog altijd lukraak met stenen gooien, terwijl de geweren met rubberen kogels zo goed als nutteloos waren. Ze werden gedwongen zich terug te trekken. In de rook was hergroeperen onmogelijk. Met hun schilden als paraplu's omhoog geheven liepen ze weg, op zoek naar dekking. Viktor dacht terug aan de afgelopen dagen. Hun bataljon was niet lang geleden vanuit het oosten van het land naar Kiev gestuurd. Vanaf het moment dat ze toegekomen waren, was de hel losgebarsten. Dat had hij niet erg gevonden, integendeel. Daar waren ze op getraind. Ze zouden orde op zaken stellen. Het was een uitdaging. Toch waren de dingen anders gelopen dan hij had verwacht. Dagenlang hadden ze gevochten. Eerst zoals altijd, met knuppels en schild. Zijn rechterarm was al na één dag stijf van het meppen. Maar de menigte leek onstuitbaar. Daarom kregen ze toelating om waterkanonnen te gebruiken, ondanks de vriestemperatuur. Officieel gebruikten ze rubberen kogels, maar een paar keer werd er met scherp geschoten. Er vielen doden. En toch stonden de demonstranten op straat, elke dag opnieuw.Viktor wist dat hun missie onmogelijk was. Het volk zou nooit opgeven.Vandaag is een wanhoopspoging. De ordetroepen hadden zich ver genoeg teruggetrokken om een nieuwe linie te vormen. Viktor voegde zich in de strakke, zwarte lijn. Hij was één van hen, zo hoorde hij zich te gedragen. Toch voelde hij zich verloren tussen de anderen.De rook klaarde op. Eén voor één werden de demonstranten zichtbaar.Hun kreten zwollen aan tot een krachtig geheel. Viktor moest een rilling onderdrukken. Voor hem openbaarde zich een waanzinnige massa. Allen waren ze vol vuur en woede. Zelfs de man waarvan Viktor dacht dat hij hem een hersenschudding had geslagen, stond tussen de menigte. Een dikke korst bloed bedekte de linkerhelft van zijn gezicht. Hij leek zijn wonden niet eens te voelen. Viktor wenste dat hij kon verdwijnen.Hij wilde niet nog eens vechten, maar hij wist dat het onvermijdelijk zou zijn.Hier word ik voor betaald. Waarom stel ik vragen? Nogmaals zocht hij wanhopig naar het kruisje onder zijn vest. Hij kon het niet vinden. Draag ik het wel? De ruimte tussen de ordetroepen en de demonstranten werd kleiner en kleiner. Alle troepen hieven hun schilden op, klaar voor de strijd. Allemaal, buiten Viktor. Zijn schild en knuppel liet hij vallen, zijn helm gooide hij op de grond. Zweet en tranen druppelden van zijn gezicht. Hij zocht kermend naar het kruisje onder zijn borst, naar één of andere uitweg, een mirakel. Een mirakel. Viktor keek omhoog. De tijd leek stil te staan. Hij zag een warme, oranje schittering in de lucht. Zijn verlossing, wist hij, neergedaald uit de hemel om deze waanzin te stoppen. Viktor moest bijna huilen van geluk. Hij merkte niet dat de troepen links en rechts van hem wegdoken. De molotov cocktail raakte Viktor recht in zijn gezicht. Het ding ontplofte en slaakte een geweldige vuurbal. Alles gebeurde in een flits. Viktor voelde geen pijn. Hij zag het meest wonderbaarlijke schouwspel dat hij ooit gezien had. Op dat moment was hij overtuigd van een heilige verlossing voor hen allen. Op dat moment wist hij zeker dat alles goed ging komen.

Marijn P
0 0

Opleiding

Op mezelf leer ik bij.

Voor eventuele vragen of contact: marijnpelkmans@gmail.com

Publicaties

Prijzen

2014 Kunstbende: derde plaats in finale TXT met 'Winter in Kiev'

2015 Kunstbende: derde plaats in voorronde TXT Turnhout met 'TONSO'