Een geluid dat Noortje niet kent: het geluid van een walvis. Als hij een wind(je) laat.
Een blauwe vinvis eet zesduizend kilo per dag. Plankton, krill en visjes.
De grote behoefte proberen we ons niet voor te stellen; gelukkig wonen we hoog, zijn we nog eeuwen verwijderd van het tijdperk waarin een beter burgerkoppel beslist het landhuis dan toch in falurood te laten schilderen. Sikkens C4 40 20, op waterbasis.
Geen wrede toekomstverhalen. Over olielampen, walvistraan of ossenbloed. Ik stel Noortje gerust, want morgen. Morgen zal het eindelijk gebeuren. Game over voor de beer en dan kunnen we weer veilig uit de paalwoning kruipen, rupsen zoeken, bessen plukken, nootjes kraken.
Noortje wacht, tot ik een denkbeeldige pagina omsla. Ze raadt het vervolg. Haar wijs- en middelvinger knippen de contouren van de beer die in het bos, in onze geesten leeft. Met een stukje houtskool teken ik de speer die in zijn hart verdwijnt.
In de verte klinkt een roep, die maant de boomhut te verlaten.
Mama. Dat de veggieburgers klaar zijn. Zelfgemaakt, in de vorm van een krokodil. Voor mij (omdat ik best van al leed verdragen kan) is het exemplaar zonder rechter achterpoot. Accidentje tijdens het paneren.
Tafelen. Het wordt gauw laat. Donker is het snel op winterdagen en met één hap bijt ze het beest de kop af. Genadeloos, daarna een lach.
Donkerder, dieprood is de ketchupdruppel op Noortjes kin. Ondeugend zijn haar wangen.
uit de reeks 'Kleinood'