Als peuter ging je kopje onder in zee
en verslikte je in een teug zilt.
Nu ben je panisch voor elke traan
omwille van het zoute herinneren.
Onzalige, dat je nu hier belandt.
Mijn eigen duin groef ik af;
wind en zee hebben vrij spel. Van binnenuit
staat het water me aan de lippen.
Het gutst over je schoenen
wanneer ik tegen je praat.
Terwijl jij me zoet,
kan ik alleen maar staren
naar de stippen die het zout
in je schoentippen vreet.