Op de tafel woont een zooi en de was
ligt nat te wachten naast de keuken
waar het kookvuur dient gedoofd.
De vuile kopjes borden pannen
spelen Jenga.
Eén kopje en glas verloren
nog voor ze de stapel bereikten.
Er moet nog brood gekocht
voor bij het beleg en het vuilnis
moet naar buiten.
Het kookvuur brandt zich aan
mijn vinger en als de kraan drupt
moet ik denken aan een liedje uit een film.
De vriend die ik bel weet vast welke ik bedoel.
Terwijl we praten, regent het ideeën
en moet mijn vinger nog onder de kraan.
Winteruur voelt als een uur langer dus alle tijd
om nog iets te doen.
In de maand november schrijf ik elke dag
één gedicht.
Nadat ik het kookvuur heb gedoofd.