Steeds weer doen we smalend
om die vierkante huizen,
hun ruimtes kant noch wal geraakt.
Met geluk een vermolmde keldertrap,
ontsnapt uit de perfectie.
Gelukkig zijn zij, enkelingen
in veelvoud dankzij spiegels
aan elke wand.
Wij lachen en wanen ons anders
in ongetemde chaos
die hoog en luid van vrijheid zingt.
Tot de nacht minstens één van ons
een vierkante bed in dwingt.