'Wakker worden, priestertje.'
Ze drukt een zoen op zijn lippen. Ze doet het zachtjes. Toch schrikt Ruben met een schok wakker. Wanneer hij zijn ogen opent valt het veelkleurige licht uit de glasramen als een regen van stenen binnen in zijn hoofd. Even vreest hij dat het laatste oordeel is aangebroken. Scherpe beelden van de voorbije nacht snijden door zijn netvlies. Het doet zijn hart schokken. Zijn hoofd bonkt. Er hangt een slechte smaak in zijn mond. Alsof hij net van de verboden appel heeft geproefd, wordt hij zich bewust van zijn naaktheid en bedekt snel met beide handen zijn geslacht.
Hij gaat rechtop zitten.
'Gisteren was je niet zo verlegen', zegt Rebecca en ze schuift tegen hem aan. Zij is al aangekleed.
'Het ontbijt staat klaar. Daar op het altaar. Ik heb koffie gezet bij me thuis en ben ondertussen om croissants geweest bij de bakker. Die keek maar vreemd naar me, maar wees gerust: ik heb niets gelost over ons.'
In de verte hoort Ruben vaag kerkklokken luiden. Dat is de plicht die roept. Vandaag moet hij de mis leiden in een naburig dorp.
Hij kijkt om zich heen. Zijn kleren hangen over een van de armen van het grote kruisbeeld. Hij kan er niet bij. Naast hem staan een asbak en een lege wijnfles. Onder zijn blote kont ligt zijn volledige verzameling kazuifels ter grootte van een dubbel bed uitgespreid.
Stilaan dringt het tot hem door wat er vannacht is gebeurd. Deze zonde kan hem zijn carrière kosten. Ondanks deze gedachte en de erbarmelijke staat van zijn lichaam, voelt hij zich verbazend opgewekt.
Het is nog geen jaar geleden dat hij samen met twee anderen tot priester werd gewijd. Hij was de enige twintiger. De andere twee waren late roepingen. Meteen kreeg hij vier parochies onder zijn hoede. Hij wist dat het niet makkelijk zou worden, maar de troosteloosheid die hem toeviel had hij niet verwacht. Hij pendelde tussen vier kerken. Al had hij net zo goed elke mis in dezelfde kerk kunnen opvoeren, want overal bestond zijn kudde uit hetzelfde groepje van een tiental hoogbejaarden. De oudjes slaagden er zelden in om de volledige viering wakker te blijven. Soms sloeg hij hele stukken over en liet zijn publiek dan met een luide slag op de gong wakker schrikken. Of hij begon plots luidkeels het Onze Vader te declameren. De geschrokken gezichten van zijn toehoorders waren zijn enige vermaak. Zijn toekomst zag er grijs en somber uit.
Tot hij op een dag tijdens een misviering achteraan in de kerk een knappe, jonge vrouw zag zitten. Haar aanwezigheid doorbrak de sleur en bracht iedereen van zijn stuk. Ruben raakte verschillende keren verstrikt in zijn teksten. Ook zijn misdienaars hadden haar opgemerkt en zaten opgewonden te giechelen achter zijn rug. Niemand viel in slaap. De kwezels zaten voortdurend achterom te kijken naar het wonderlijke schepsel dat zich plots onder hen bevond.
Een week later, in een ander dorp zat ze er opnieuw. Deze keer kwam ze ter communie. Dat had ze de eerste keer nog gelaten. Van dichtbij was ze nog indrukwekkender. Even was er oogcontact. Wat er op dat moment gebeurde, was van een andere wereld. Ruben dacht niet dat hij ooit dichter bij een mirakel was geweest als toen. Elke zondag kwam ze terug, steeds zwijgzaam achterin de kerk. De hele week keek Ruben uit naar dat ene moment waarop hij haar de hostie gaf, zij die aannam en zacht 'amen' zei. De kudde raakte gewend aan haar aanwezigheid en herviel in zijn oude gewoontes, maar in Ruben was iets onherroepelijk veranderd. De gedachte haar te zien maakte allerlei onbekende emoties in hem los. Ze begon zijn dromen te beheersen. Hij had haar graag aangesproken, maar wist niet hoe hij dat moest aanpakken.
Ze zou hem voor zijn. Na een viering zat hij in de sacristie zijn gevoelens te overdenken, toen plots op de deur werd geklopt.
Daar stond ze. Ze heette Rebecca, zei ze.
'Ik ben Ruben.'
'Wat een vreemde naam voor een priester.'
'Je mag me gerust Bonifaas noemen, of zo. Als je dat beter vindt.'
Ze lachte geforceerd.
'Ik wou je vragen, eerwaarde Ruben, kan ik bij je biechten?'
'Het is de eerste keer dat iemand me dat vraagt. Het biechthokje wordt eigenlijk niet meer gebruikt. De poetsvrouw bergt er haar emmers en borstels in op. Maar ik wil hier wel naar je luisteren.'
Aarzelend begon ze te vertellen. Maar ze voelde zich duidelijk op haar gemak bij hem en kwam snel los. Ruben merkte dat het haar opluchtte met iemand te kunnen praten. Ze worstelde al sinds haar puberteit met allerhande verslavingen, maar had sinds kort in het geloof een manier gevonden om die het hoofd te bieden. Dat ging echter niet vanzelf en in de lange week tussen twee zondagen werd ze soms gegrepen door haar oude demonen.
Ruben beloofde dat hij er alles aan zou doen om haar te helpen op het rechte pad te blijven.
Tijdens haar verhaal was het steeds meer gaan gloeien in zijn buik. Een verloren schaap had zich voor zijn voeten geworpen. En wat voor een. Zijn missie om de zondaars naar Christus te leiden streed met een nieuwe roeping in zijn lendenen.
In de weken die hierop volgden kwam ze steeds vaker bij hem langs. Ze biechtte haar zonden op en vroeg hem om raad. Hij citeerde bijbelverzen terwijl zijn blik haar lichaam aftastte. Ze leek het leuk te vinden. Haar mond werd ondeugender, haar ogen stouter. Zijn twijfel verdween: ze kwam niet voor Christus, maar voor hem. Hij begon zich vragen te stellen bij de oprechtheid van haar geloof. Een vrome kwezel zou ze nooit worden. Maar dat kon toch niet Gods bedoeling zijn. Ze was prachtig zoals ze was. Een bewijs van Zijn scheppingskracht.
In bedekte termen en met steelse blikken vrijden ze elkaar op. Het spel dat ze speelden werd steeds gevaarlijker. In zijn gebeden vroeg Ruben nu eens om de kracht aan zijn verliefdheid te weerstaan, dan weer om de vervulling van al zijn erotische wensen. Zijn geloof bleef voorlopig staan, maar wankelde op zijn sokkel.
Toen had ze hem uitgenodigd voor een etentje bij haar thuis. Om hem te bedanken voor de steun. Hij had lang getwijfeld, maar uiteindelijk toch toegezegd. Ze woont in een rijhuisje vlak bij de kerk waar hij haar voor het eerst had gezien. Zelf woont hij in een ander dorp. Hij ging met de fiets. Nadat hij had aangebeld, leek het een eeuwigheid te duren voor de deur werd geopend. Op zijn rug voelde hij de priemende ogen die hem van achter de gordijntjes in de straat bespiedden.
Het eten was heerlijk. Ze had zich uitgesloofd. De ene na de andere fles wijn kwam op tafel terwijl de gesprekken meanderden tussen wat zij had meegemaakt en wat hij zou willen beleven.
'Zin in een dessertje?', vroeg ze terwijl ze de borden afruimde.
'Ik weet niet of ik daar nog plaats voor heb', antwoordde Ruben en wreef over zijn buik.
'Ik heb het niet over chocoladetaart.' Rebecca keerde terug uit de keuken met een dikke joint tussen haar lippen.
'Dit zal wel niet op je maag liggen.' Ze stak het ding op. Een wellustige geur vulde de kleine eetkamer.
'Ik dacht dat je gestopt was.'
'Dit is een heilig kruid. Een poort naar Gods liefde. Probeer het maar eens.'
Ruben hoorde maar half wat ze zei. Haar blauwe ogen en de alcohol in zijn bloed waren meer dan voldoende om hem te overtuigen.
Hij hoestte toen hij het eerste trekje nam, maar vanaf dan ging alles gemakkelijk. Zijn remmingen verdwenen. Zijn geest werd slap en zijn lichaam nam de controle over. Voor hij het wist was hij haar aan het kussen. Iets wat hij in gedachten al vaak had gedaan, maar het was nooit de bedoeling geweest dat het er echt van zou komen. Ze legde hem niets in de weg.
Samen rookten ze de joint op. En dronken wijn. Nog een joint. En nog wat wijn. Hij werd een makke pop in haar handen, licht en lacherig.
Plots had Rebecca een idee.
'Heb je de sleutels van de kerk bij?'
Van wat daarna gebeurd is komen voorlopig enkel brokstukken bovendrijven in het geheugen van Ruben. Hij kan zich nog voor de geest halen hoe ze op wankele benen het huis verlieten. Op straat brak een van haar hakken af. Hij nam haar op de rug. Zijn dronken lichaam kraakte. Ze was zwaarder dan hij had verwacht. Maar hij zou zich niet laten kennen. Drie keer kwam hij ten val, maar bereikte uiteindelijk toch de kerkpoort.
In vage beelden ziet hij nog hoe ze naakt achter elkaar aan liepen door de kerk. Ze giechelden als pubers. Plots was ze verdwenen. Hij vond haar grinnikend onder het altaar, waar ze zich verstopt had.
Hoe zijn priestergewaden op de grond beland zijn weet hij niet meer. Hij weet wel nog hoe hij op die zachte ondergrond ingewijd werd in zaken waarvan hij dacht dat ze niet voor hem weggelegd waren. Ze begeleidde hem naar een hoogtepunt dat Christus hem nog niet had kunnen schenken.
Met zijn houten kop slaagt hij er vanmorgen niet in om klaar te zien in zijn gevoelens. Wat hij wel weet is dat hij over tien minuten achter een altaar drie kilometer van hier hoort te staan.
'Het ontbijt kan wachten. De plicht roept', zegt hij opgejaagd.
'Ik breng je wel met de wagen. Welk gewaad moet je vandaag aan?'
'Geef me die witte maar. Het is wel geen hoogdag, maar voor mij voelt het toch zo.'
Hij trekt het kleed aan over zijn blote huid en probeert er met het vlakke van zijn hand de kreukels uit te wrijven. Terwijl ze de auto voorrijdt, belt hij één van zijn misdienaars om te zeggen dat hij eraan komt. De jongen zal alles klaarzetten voor de viering.
'Mooie benen', zegt Rebecca plagerig, wanneer hij instapt.
Onderweg is hij druk bezig met het fatsoeneren van zijn kleed. Hij legt zijn haar goed in de spiegel en verorbert nog gauw een koffiekoek. Als hij opzij kijkt, ziet hij de dromerige blik in haar ogen. Gelukkig is het niet ver, want ze lijkt niet echt geconcentreerd achter het stuur te zitten.
Op het plein voor de kerk staan meer auto's dan anders geparkeerd. Een groepje nieuwsgierigen aan de overkant van de straat ziet hoe ze bij het oprijden maar nipt een paaltje kan ontwijken.
Als Ruben de kerk binnenkomt, is hij verrast. Er zitten wel vijftig parochianen. De tamtam heeft zijn werk gedaan. De meeste gezichten herkent hij van op dorpsfeesten en de zeldzame keren dat hij op café is geweest. Hun ogen kijken streng. Fezelend stoten ze elkaar aan. Dit wordt een beproeving. Het is zijn grootste publiek ooit. Ze zijn hem niet gunstig gezind. Bovendien wordt zijn koppijn erger en zit hij met zijn gedachten meer bij de voorbije nacht.
In het begin van de mis probeert Ruben de schijn nog op te houden. Hij volgt de voorgeschreven teksten zo goed als hij kan. Hij ziet wel dat zijn publiek hier enkel zit om hem aan te gapen en op zijn bek te zien gaan. Om iets te hebben om over te roddelen. Ook Rebecca die achterin zit, wordt voortdurend aangestaard. Na een kwartiertje staat ze op en gaat naar buiten. Dit veroorzaakt nog meer gefluister en gemeen gelach.
Even denkt Ruben er over om haar achterna te gaan. Maar hij doet het niet. Hij vertrouwt erop dat ze buiten op hem zal wachten. Hij gelooft in haar.
Terwijl hij de misteksten aan het prevelen is en het zielige zootje bekijkt dat zich voor hem heeft verzameld, komt hij tot een besluit. Wanneer het tijd is voor de preek kan hij zich niet meer inhouden. Met vurige tong spreekt hij zijn parochianen toe.
'Nog nooit waren jullie zo talrijk, beminde gelovigen. Ik vermoed echter dat het niet een plotse opstoot van religieuze gevoelens is die dit heeft veroorzaakt. Jullie hebben ongetwijfeld iets horen waaien over een misstap van jullie priester en willen de gevallene met eigen ogen komen bekijken.'
Er wordt gekucht. Stoelen verschuiven. Hij heeft hun aandacht.
'Jullie hebben geluk. Ik zal jullie het sterk verhaal geven waar jullie voor gekomen zijn. Ik ben in het voorbije halfuur tot de vaststelling gekomen dat dit niet is wat ik wil. Ik wil niet tot mijn dood de mis opdragen. Steeds dezelfde teksten. Dezelfde halfdode toehoorders. De dwingende druk van mensen waar ik niets om geef.
Ik ben deze nacht opnieuw geroepen. Een engel heeft me bezocht. Een engel van vlees en bloed. De schellen zijn van mijn ogen gevallen. Als ik jullie hier zo zie zitten. Dan weet ik het wel. Ik wil hier weg. Ik wil leven, godverdomme!'
Hij keert zich naar een van de misdienaars en drukt hem de kelk met hosties in zijn handen.
'Milan zal de rest van de mis leiden. Ik ben elders nodig. Ik word geroepen.'
Met grote passen stapt Ruben de kerk uit. Fier rechtop in zijn witte kazuifel. Hij kijkt niet meer om. De kudde blijft verstomd achter.
Wanneer hij buiten komt, slaat hij in paniek. Waar is Rebecca? Had ze de wagen niet daar geparkeerd? Hij raakt in paniek. Heeft hij zijn bruggen te vroeg opgeblazen?
Maar dan wordt er getoeterd. De auto staat een beetje verder onder een boom. Ze zwaait door het open raam naar hem.
'Kom gauw. Het wordt een prachtige dag. We hebben geen tijd te verliezen.'
27-30/05/'17