Ik ben als een aftandse hond
onbruikbaar in huis uit
traagte met de blink in d’ogen
zelfs
het kwispelen tot vervelens toe
Ik schuif wat verleden onder mijn tong
maak het komaf van woorden en
bijt de uiteinden er af
verminkt tot onherkenbaar
de rest veeg ik onder de mat
Ik verval steeds in janken
het plagiaat van mezelf
Alles moet dood ook het dichten
van gisteren want alles is voorbij
alles is altijd al voorbij