Als ik zeg dat het veilig is, gelooft hij mij niet
Hij houdt mij van de grond,
spant de riemen aan,
alles om mij te behoeden voor verdriet
Ik wil het hem laten zien,
maar krijg het niet benoemt
Hij hoort geen ruimte
te midden van de ruis
die rond mijn kern zoemt
Altijd op zijn hoede,
overtuigd dat alertheid mij steeds redt
Hij zet zich schrap als ik uitadem,
ligt gespannen in mijn bed
Wat ongezegd in de ether hangt,
komt op zijn lijst, die hij
's avonds met mij overloopt
Want zonder structuur
lig ik reddeloos open en bloot
Hij is de hardheid rond het tere,
kwetsbaarheid onder zijn bewind
Met zijn hand boven mijn hoofd,
blijf ik ongewild dat bange onzekere kind