We dansten onder water,
toen het donderde
in Keulen,
waar de lijven na ’t betasten
stonden na te smeulen.
Vuurwerk op zijn hardst.
“Pour un flirt, avec toi.”
We kochten onze leegte,
ons fictief gebrek aan plaats.
“We vullen zelf wel
wat de oorlog achterlaat.”
Liefde kent geen grenzen.
Wij wel.
“Is er leven op mars?”
We dansten onder water,
sloegen zelf op de vlucht
in onze hoofden,
onze huizen,
onze “dit komt nooit meer terug”.
We sloten onze straten,
onze harten.
Europa zou niet bloeden,
maar het barstte.
Zelfs de hoogmoed was te traag
om het vallen voor te zijn.
We waren kwaad.
We waren wij.
“Zweef als een vlinder, steek als een bij.”
We dansten onder water,
wonnen zilver, brons en goud
of niets.
De magere troost (niet meer).
Het nadeel dat zijn voordeel
ooit verliest.
We kozen nieuwe leiders,
oude machten,
kozen harder dan we dachten,
kozen modder boven slijk,
we kozen rijk.
We dansten onder water,
werden vrienden in de jacht,
(virtuele) monsters (in) onze macht.
Samenzijn in zakformaat.
“Als nobele zwervers, blazend tegen de wind in.
Maar de tijden veranderden niet.”
En we rouwden om de naam van elke roos,
om de stemmen uit de oude doos,
en om de lach die steeds als lach zo was bedoeld,
en om de (purperen) regen,
alsof die voor het vallen
nooit zichzelf had gevoeld.
“Then we take Berlin …”
Ja, we dansen onder water
om het niet te moeten zien
maar zelfs met de ogen dicht
slechts te kijken naar het licht
dat zachtjes ademt
in het donker.
“‘cause we gotta have faith… “