een ruwe kei
houdt papiergeld op zijn plaats
in de kom
van de bedelmonnik
voorovergebogen
trotseert hij de wind
een wandelaar
komt langs op de brug
wijkt behendig
voor de gaten in het hout
en staart
in de diepte
naar de kolkende rivier
bij de monnik
blijft hij staan
zoekt in zijn zakken
vindt wat kleingeld
de munten rinkelen
zetten de monnik aan het bidden
een eindeloze Sutra
rolt uit zijn mond
de wind gaat liggen
als een hond
moe van het spelen
kwispelt hij
nog een laatste keer
met zijn staart