We waren klein.
En we keken naar boven.
Wat was de wereld groot.
De mensen reuzen met grote neuzen.
We groeiden als bomen,
En spreidden onze handen .
We raakten diep geworteld.
Maar toen we zo groot waren dat we
de hemel niet meer zagen,
speelde het leven zich beneden af.
In onze handpalm.
We hoefden maar met één vinger te schuiven
over het scherm van onze telefoon,
en we zaten aan andere kant van de wereld.
Zelfs naar de maan vliegen was ‘a piece of cake’ geworden.
Maar hoe meer er mogelijk was,
Elke dag weer,
gebeurde er iets geks met onze dromen.
Ze werden steeds kleiner en kleiner.
Onze dromen droomden ervan om weer te wortelen.
Ze droomden ervan om weer te groeien als een boom.
Met hun takken tot de hemel te reiken.
Een plek te zijn waar vogels karaoke zingen in de vroege uurtjes.