De drone daalt neer, zoemt in
op 't park met zich ontkreukelende
krokussen, met de brem in bloei,
op de ontluikende camelia
van mijn buren en dringt mijn kas in.
Als vliegen vallen onzelieveheersbeestjes
van muren, ramen, vensterstijlen en
-banken af. Waar komen ze vandaan?
Mijn woning wordt ermee bezaaid.
Een week heb ik haast geen bezoek gehad.
Mijn buurvrouw sprak ik in het deurgat.
Nog meer lijkjes stapelden zich op.
Stof vergaart zich om hun lijfjes.
In de badkamer telt de drone er drieënveertig,
op de overloop zevenenzeventig - nee,
ik vergis me: vierennegentig - en
op de treden vijfenvijftig.
Zijn de beestjes nog in leven,
dan kruipen ze wel eens op
muren of balatum.
Dan geef ik ze een tik
en bijten ze in 't stofnest
of kraakt mijn voet
hun schilden plat.
't Wordt tijd dat ik grote schoonmaak hou.
De dronestem dreunt me in het oor:
de Japanse kers staat al in 't rozewit!