Als de regen zich tijdens de oorlog om haar lichaam windt, voelt ze vanbinnen haar onbegrensde zomerkind.
Stevig pakt hij het ondervoede lichaam, dat gooit hij op de grond, gelukscherven van het gebroken raam, de muziek die als bloed uit haar oren komt.
Het is niet de vergankelijkheid van haar leven dat haar zo grijpt, het is zijn hand die om de afwezigheid van haar afkomst eist.
Haar lippen glimlachen zijn kale ogen vertrouwenswaardig toe, met dit gebaar liet hij haar slapen want zulke emoties horen niet bij het zijn van doodmoe.
Verbaas graaft hij een gat vol spijt, om haar lichaam te brengen naar de eewigheid?