Toen Lex, honderdvijfentwintig kilogram, toekwam bij zijn vriend Patje werd er ten huize Baelus druk gediscussieerd over welke brommer hij mee mocht nemen. ‘De kwetter’ van Moe was een optie. Dit Flandriake haalde makkelijk 65 kilometer per uur. Moe had maar één long dus fietsen ging niet meer. Na veel gezever viel de beslissing: Patje en Lex mochten de Sparta meenemen. Die had drie handvitesses en het was een okkazzieke. Patje had hem gekocht van de zoon van boer Mertens. ‘Die pak ik wel over en lap ik wel op,’ had hij gezegd. Een grote hindernis op weg naar café ‘den Boemel’ was de brug over de snelweg. Lex moest altijd afstappen als ze de brug wilden oprijden want het brommerke ‘trok dat niet’. Bovenop de brug nam Lex terug plaats.
In het café werd er veel gedronken, goed gelachen en er werden straffe verhalen verteld. Plots flitste er een rat vliegensvlug langs achter de frituur van dikke Guy buiten recht het café binnen. Chantal, de cafébazin, begon afgrijselijk te gillen en liet van ontsteltenis een glas vallen. Patje en Lex konden er wel om lachen. De rat verdween, via de toiletten, maar kwam via het keukentje achter den toog weer tevoorschijn en repte zich hals over kop via de voordeur van het café richting pita-bar Abu Simbel twee deuren verder. Ook daar veel geroep en getier. Chantal was wel opgelucht na al die commotie en reageerde: ’Da’s goed voor ene keer. Tegen dikke Guy zal ik mijn gedacht wel ne keer zeggen.’ De Laenen ging van opwinding en zattigheid naast zijn kruk zitten. ‘Ik ga straks toch nog een frietje steken.’ zei Lex. Patje kon de racistische praat niet laten: ‘Die rat zal wel content zijn daar bij Abu Simbel. Die komt niet van bij dikke Guy. Die zit bij Selda uit Irak.’ Chantal mopperde: ‘Patje, ander onderwerp want ik heb geen zin in uw gezaag.’ Gelukkig zat Dennis ook aan de toog en die wist te vertellen dat hij een nieuwe caravan had gekocht.
‘Ik heb er wel veel problemen mee gehad. Als ik het kraantje in het keukentje openzette, begon het toilet te lopen en andersom. Er zat een darmpke verkeerd.’
Hij schuifelde wat op zijn kruk en dronk nog wat van zijn trappist.
‘Iets later stond de schuif met bestek onder de poembak vol water. Er zat een ander darmpke verkeerd. Vloeken jongen, vloeken heb ik gedaan.’
Chantal die wat glazen afdroogde, vroeg: ‘En ben je er al mee weg geweest?’
‘Zeker!’ zei Dennis. ‘Naar Hühnerscheid. Da’s niet ver van Bastogne. Slecht weer gehad. Ons Kelly was vergeten greppeltjes te graven. Ook wat gezever gehad met het gasvuur. Ineens een steekvlam van wel drie meter. Bijna heel de voortent weg. Da’s nylon, hé. Veel geluk gehad. Er zat een darmpke geplooid.’
Lex en Patje begonnen te lachen. Dennis ging onverstoorbaar verder: ‘Met den deze moet ik wel naar de keuring, want die weegt meer dan zeven honderd kilogram. Hij is wel veel beter dan dat Rapido plooicaravanneke dat ik heb gehad.’
Ondertussen was het half één ’s nachts en de twee vrienden zeiden: ‘Nog ene Chantal. Dan is het weer mooi geweest.’
Rond 01.45 stapten Patje en Lex op de brommer om terug te rijden naar Rijkevorsel. Als groot obstakel op hun weg naar huis nog steeds die vervelende brug. Patje kwam boven en realiseerde zich plots dat hij wel tot boven was geraakt zonder dat Lex was afgestapt. ‘Allez, nu geraak ik die brug wél op.’ dacht hij stomverbaasd. Er klopt iets niet. Hij keek achterom en zag zijn vriend niet. ‘Waar is de Lex?’ Er zat niks ander op dan terug te keren richting Loenhout. Anderhalve kilometer na de rechtsomkeer zag Patje zijn vriend tegen een boom zitten. ‘Ik zen er afgevallen,’ wist Lex beteuterd te vertellen. Een halfuur later arriveerden de twee vrienden ten huize Baelus waar ze alsnog het zoveelste pintje dronken.