We zijn met velen
vroeg opgestaan van trein naar
trein via koffie naar trein.
Buiten glijden weiden langs,
plassen, wadi’s, vogels misschien.
We kijken ernaar; steden, landen. Hier spreekt men Frans en
ook nog wel wat anders. Hier reist men
bomen voorbij, paden en bossen.
We nippen, zien huizen en poorten,
Hier wandelt niemand.
Hier kijkt men uit.
Een slokje. Adem.
We ademen niet
of toch niet diep genoeg.
Een slokje. We nippen.
Lucht.
We spreken niet, zien kilometers prikkeldraad op hekken naast sporen.
Het duurt lang vinden we, de hekken, en de trein rijdt snel. Sommigen kijken al lang niet meer.
Kilometers per uur duurt het, de hekken, de draad, de verbeelde veiligheid in de vorm van stekelige lussen metaal, de scherpte, het scheiden van mensen van mensen van mensen
naast sporen uit ramen van treinen op wegen naar Londen