Proloog
Jaap is geen beroepsvoetballer, hij is apotheker, één meter zesenzestig centimeter groot. Aan zijn huis hangt een groen kruis en op de ruit van de apotheek staat het voluit: Apotheker Jaap Alderweireld.
Jaap speelt desalniettemin elke zaterdag voetbal. Bij de locale club staat hij steevast in de goal. Van elke bal die in zijn richting komt, kan hij de curve zeer precies inschatten. Zijn kleine gestalte zit soms wat tegen, maar bovenal is hij dus een pietje precies. Dat hoort zo bij apothekers. Anders worden ze zot, sterven er mensen.
Het enige hoofdstuk
Het is maandag vandaag, vijf voor acht, en de lucht behoorlijk grijs.
De tijd dringt. Ik moet naar Jaap (dit verhaal gaat immers ook over mezelf) en Jaap kent mij. Doch veel minder goed dan ik hem ken. Voor hem ben ik iemand zonder specifieke hobby’s, zonder bijzondere vaardigheden, gewoon iemand die pillen, ampules en korte naalden bij hem koopt.
Dat ik best veel beweeg, raadde hij me aan, toen ik voor het eerst bij hem mijn doosjes kocht.
Dat ik een busje met een laadvloer van minimaal tweeënhalve meter en wat planken wil kopen, zeg ik hem.
Hij kijkt me met een scheef oog aan door het linker glas van zijn brilletje, dat veel ronder is dan de meeste pillen. Het wederwoord dat hij deze zaken niet verkoopt, bespaart hij me.
Waarmee kan ik U helpen, Meneer Somers?
– Een laxeermiddel.
U kent het gebruik?
– Ja, want de gedachte dat ik in broek doe als ik sterf is ondraaglijk. Ik sterf liever met een lege maag, een lege blaas en als het kan, ook met een leeg hoofd.
Heeft U concrete plannen?
– Eerst dat busje en de planken. Voor de kist. Die timmer ik liever zelf ineen. Dan parkeer ik het busje op een dodelijk dag, met de kist achterin, op de oprit van een begrafenisondernemer. Liefst in de buurt van een stille rivier en dan kruipt mijn stervende ik daar, op die plaats, alvast in de kist.
Ja, nog zo gemakkelijk.
– Neem ik best ook iets mee tegen de diarree? Ik zie er wel wat tegenop, dat geleuter gindsboven, van ontelbare oudjes.
Men eet daar doorgaans rijst, naar ik gehoord heb, hetgeen een stevige stoelgang bevordert en wat die oudjes betreft, dat zal best wel meevallen.
– De Elyzeese velden zijn dus rijstvelden.
Waarom vertelt U mij dit alles?
– Vanwege de grijze lucht en ach, er zullen daarboven zonder twijfel ook jongere vrouwen ronddolen, van wie de man nog leeft. Weet U of zij zich in die tussentijd dienen te onthouden van sexuele omgang met andere mannen?
Geen idee.
– Geef mij voor de zekerheid toch maar een doosje condooms.
Stop ze het best in je borstzakje, dicht bij je hart. De veerman merkt het niet.
– Ook een rolletje pepermunt, voor die veerman, met zijn rotadem.
Of voor de veel te vroeg gestorven kinderen en bovendien, Meneer Somers, ik verkoop geen pepermunt! Niet aan U! Niet aan een veerman! Niet aan kinderen!
Laat mij nu godverdorie verderwerken, aan mijn speciale bereidingen.
Verlaat mijn apotheek! Anders word ik nog zot, vergis ik me.
– En sterven er mensen.
uit de reeks 'Ignace Somers'