Op straat geboren - Kortverhaal door de ogen van aan hun lot overgelaten zwerfpoezen

8 dec 2016 · 31 keer gelezen · 0 keer geliket

We zijn niet uniek ..
We zijn niet speciaal ..
We zijn vuil ..
We hebben vlooien ..
We zijn ziek ..
We hoorden niet geboren te worden ..
We werden gered en we werden geliefd ..

 

Mijn leven begon op straat.
Of op een kerkhof .. of in een garage ..
Maar dikwijls op straat .. net zoals de rest van mijn soort.

 

Ik herinner mij nog de dag dat ik geboren werd.
Het was koud.
Ik voelde een gure wind door onze nest waaien. Ik rilde.
Mama legde zich over ons maar ook zij had het koud.
Ze likte ons schoon en gaf ons melk te drinken.

We zagen scheel van de honger maar veel had mama ons niet te bieden.
Ze was klein, mager en voelde zich ziek.
Zo jong als ze zelf was heeft ze ons op de wereld gebracht. 
Ook kon zij ons amper ruiken of zien.
Haar oogjes kleefden toe van de etter en haar neusje zat volledig verstopt.
Maar ze deed haar uiterste best om ons een beter leven te geven

dan dat ze zelf kon bieden.

 

Zoveel dagen na onze geboorte was het er nog steeds niet beter op geworden.  
Ik had mijn jongste zusje al even niet meer gehoord.
De dag dat mijn oogjes open gingen zou ik haar voor het eerst ontmoeten, samen met mijn andere zus.
Ik zou zien hoe groot zij waren, hoe mijn mama eruit zag, hoe de wereld in elkaar zat en hoe we samen zouden spelen en leren om een grote poes te worden.
Ik keek er wel naar uit!

De dag kwam .. ik kon al een beetje meer zien.
Mijn jongste zusje lag naast mij, ze bewoog niet.
Ik dacht dat ze nog een beetje moe was toen mama haar wakker maakte en daar niet slaagde.
Ze miauwde en duwde met haar kopje tegen mijn zusje haar buik.
Ze leek mij gewoon in een heel diepe slaap.  
Achteraf kwam ik er achter dat ze gestorven was.
Ze zou te ziek en te zwak zijn geweest om te overleven.
Het was nu enkel nog maar mijn grote zus en ik, samen met mama.

 

Intussen konden mijn grote zus en ik al een beetje beter zien.
De wereld zag er maar sober en triest uit.
Het was donker buiten en er lag een dik pak sneeuw.

Maar wij wisten van niet beter dan er binnen in de huizen een betere wereld bestond.
Daar zou er warmte zijn en voldoende lekker en gezond eten.
Hier buiten kenden we enkel maar de kou en we aten als we het konden vinden.
In de winter hebben we niet veel.
Vogels trokken naar het zuiden en veel dieren hielden een winterslaap.
Dus waar moesten wij ons eten vandaan halen als het niet in de vuilbakken lag?

Mama liet ons vaak achter in onze kartonnen doos terwijl ze een beetje verder op het plein haar leven riskeerde voor een paar restjes.
Soms kwam ze mankend terug en had ze pijn. Ze werd gestampt en geslagen omdat ze vuilzakken open had gekrabd. Ze was nergens meer welkom.

Niet zo lang geleden werd ze zelf als kitten achtergelaten. Haar mama was per ongeluk zwanger geraakt, net zoals haar oma en die haar mama.
Mama’s baasje had hen gewoon hier in het park gedumpt. Ze waren het beu om altijd maar voor die vuile katten te zorgen. Oma werd aangereden door een auto en stierf.
Mama is zwanger geraakt door een andere zwerfpoes en toen werden wij geboren.
Ik weet nog goed hoe ik verlangde naar wat warmte en een lekkere maaltijd die mijn maagje zou vullen.

 

We hebben het zo een paar weken volgehouden.
’s Nachts kropen we lekker warm onder mama’s buik en op een ochtend toen we wakker werden was mama gestorven. Die nacht was de laatste nacht dat we nog melk hadden gedronken.
Onze uitgeputte moeder heeft haar leven gegeven om ons te voeden en ons warm te houden.

Ik mis haar maar ik kan het mij amper herinneren, het is zo lang geleden.

We hebben gehuild en gehuild, mama kwam niet terug.
’s Anderendaags werd haar lijkje opgeruimd door de gemeente terwijl wij twee jonge weesjes werden achtergelaten. De mannen met oranje pakken zagen ons en hoe eenzaam en hongerig wij ook waren, ze zagen ons niet staan, laat staan dat zij ons zouden helpen. We waren het zelfde lot beschoren als de rest van onze familie. En wellicht zoveel andere families hier op straat.

Er zat niets anders op dan ons zwerversbestaan voort te zetten. We konden enkel maar dromen van een liefdevol leven tussen vier muren, een potje eten en een oh zo knus mandje.
Alle dagen gingen we bedelen bij de mensen die ons voorbij liepen maar we kregen niets behalve viezigheid naar onze kop geslingerd. En wanneer we weg renden waren wij voor hen ook echt weg.
Als we maar niet in het zicht leefden. En wat dan nog, niemand zou ons lijden zien.

Alle avonden kropen we tussen de struiken om te gaan slapen.  

Als het regende werden we wel nat maar het was beter dan niets. De wind blies door de struiken en tegen de ochtend waren we nat en verkouden. Voordien was het echter niet veel beter.
De doos waar we vroeger in sliepen was allang geen doos meer maar een stuk nat, vuil, beschimmeld stuk karton.

 

We hadden honger en aan onze uitgemergelde lijfjes kon je zien dat we in geen weken meer deftig eten hadden gekregen. We zochten en zwierven hele straten af maar nergens leken we geluk te vinden.
Ik voelde mij eigenlijk niet zo goed meer en mijn zus leek ook ziek te worden.
We moesten heel de tijd niezen en ook onze ogen dropen van de etter.

We wilden graag geholpen worden naar een beter leven maar mensen klaagden…
‘’Stinkende zwerfkatten halen vuilzakken leeg’’ werd er verteld.
De gemeente kampte met een probleem dat moest opgelost worden …
En wij waren duidelijk het probleem dat iedereen in de gemeente zo graag wilde oplossen.


Wij hoopten dag per dag dat er verandering in ging komen.

Wij poezen geloven niet in mirakels maar toch ging er een dag zijn dat we

door onze zieke snotneusjes eten konden ruiken. En die dag was vandaag.
Ik en mijn zus kropen langzaam verder in de richting die onze neusjes ons

aangaven. We inhaleerden de geur van kip en zalm zo diep we konden en

zette zo onze tred verder.
Geen van ons beide vermoedde wat voor leed er ons nog te wachten kon staan na dat potje voer maar daar lagen we toch niet van wakker.
Aarzelend kropen we dichterbij en deden ons te goed aan de smakelijke korrels.
Eindelijk een deftig maaltje sinds onze geboorte.

We zaten geen minuut te eten tot plots een luide klap weerklonk.
We schrokken ons te pletter.
Ik draaide me op en het viel me op dat we plots niet meer weg konden.
Overal waar we keken was metaal te zien.
Het harde, koude staal sloot ons op en we konden geen kant meer uit,

het was gedaan met onze vrijheid.

Het positieve zagen wij er niet van in, we waren opgesloten en het

was koud. We miauwden zo luid en zo lang tot iemand ons wou helpen

maar we zagen niemand. De ijskoude wind drong onze kooi binnen en nergens konden wij schuilen.

Hoewel we alle twee huilden en miauwden om hulp leek het niemand iets te kunnen schelen. Iedereen wandelde voorbij en niemand keek om.

Enkele uren later, nog net voor de avond viel hoorden we voetstappen

onze richting uitgaan.
Iemand tilde onze kooi op en sprak ons iets toe.
Ik was doodsbang en mijn zus .. die was te moe en te suf van de koude.

Zij keek alleen maar toe.
Een motor startte en de man die ons droeg zette ons neer in de koffer van zijn auto.
Dit was echt eng, nog nooit voelde ik mij zo bang.
Het luide gebrom van de motor en het voorbij razende verkeer .. We hadden een goede reden om in de struiken te gaan wonen. Daar was het rustig.  

Maar koud en er was amper voedsel.

 

Niet veel later werden we weer met kooi en al verzet maar deze keer leek

het wel leuker te worden.
Ik voelde de warmte op mijn koude pels slaan. Het deed ons zoveel deugd.

Maar de wereld rond ons is nog enger geworden dan voordien. We waren zo vertrouwd met de struiken en het plein, maar dit ..
Iedereen praat tegen ons en wij weten niet waarover ze het hebben.
Wat zijn die mensen van plan met ons?  Anders ziet niemand ons staan of

doen ze ons pijn.
Maar deze mensen niet. Deze mensen zijn anders.
Al die vreemde geluiden en het koude staal rondom ons maakte ons doodsbang.
Ik wilde uit de kooi en hoe hard ik met mijn pootjes er tegen duwde .. het leek maar niet te lukken. Even dachten we dat we echt wel gedoemd waren.
Ons kleine zusje was al gestorven, dan mijn mama en nu zijn wij aan de beurt.

 

Het was al donker buiten toen iemand de kooi leek open te doen.
Mijn zus werd bij haar nekvel gegrepen en weggebracht.
Ik miauwde, ik wilde mijn zus terug en ik wilde weg.
Maar om eerlijk te zijn verstijfde ik van de schrik.

Toen ik mijn zus niet meer hoorde had ik pas echt bang.
Wat is er met haar gebeurd?
Ik hoorde terug voetstappen en een stem.
Weer greep iemand mijn nekvel vast. Ik spartelde tegen, blies en krabde.
Het leek te helpen want ik werd terug neergezet. 
En daar was mijn zus ook.
We zaten in een andere kooi nu.


Deze leek wel leuker te zijn. Er stond eten klaar en een potje met proper water.

Mijn zus was al gulzig aan het schrokken en ik .. ik twijfelde.
De vorige keer we ons tegoed deden aan al het lekkers werden we gevangen en opgesloten.
Ik had wel dorst eigenlijk.
Vol twijfel zette ik mijn stapjes naar het potje en proefde van het frisse water.
Hier zat geen vreemde smaak aan. Het water dat wij gewoon waren is vaak regenwater dat al een tijdje op de straat ligt. Vaak vol vuiligheid en

olie van de auto’s.

Het duurde niet lang of ons buikje was rond gegeten en om eerlijk te zijn, het heeft ons wel gesmaakt. Heel de pot hebben we tot op de bodem opgepeuzeld.


De mensen spraken ons aan maar het deed ons niets.
Intussen zaten we al weer in een hoek van de kooi te blazen naar iedereen die naar ons keek.

Ik herinner mij die dagen heel veel angst. Ik had continu het gevoel dat we elk moment weer werden pijn gedaan. Het enige wat anders was; was dat wij aandacht kregen als we miauwden.

Mijn zus had zich in een knus dekentje gerold en ik wilde haar graag vergezellen.
Het voelde nog zacht en warm aan, toch iets anders dan de struiken die

we gewoon waren.
Plus, het is hier droog.


Een paar uur later werden we wakker, het licht ging aan en een

vrouw benaderde ons. 

Ze stak haar hand in de kooi om ons te aaien.
Ik moest er niet te veel van weten, wat zou ik nu weer naar mijn hoofd

geslingerd krijgen?
Ik besloot mij maar te verdedigen, de vorige keer werkte het toch.
Ik haalde met mijn klauwen uit naar haar hand en raak!
De vrouw sloot de kooi en ging weg nadat ze ons eten had gegeven.

 

Nadat ik mij voldaan had besloot ik toch op verkenning te gaan.
Op mijn weg kwam ik een bak tegen met vreemd zand.
Het voelde zacht aan mijn pootjes en ik kon er heerlijk in graven.
Zou het oké zijn als ik hier mijn plasje in maakte?
Misschien een grote boodschap ook want ik moet toch wel dringend.
Nadat ik geweest was besloot ik het mooi te begraven, het moet tenslotte

toch netjes zijn?

 

Dezelfde hand kwam weer in de kooi. Mijn zus kroop er naar toe.
Ik dacht nog ‘’wat doet  ze nu?! Blijf hier!’’
Er gebeurde niets.
De vrouw zei niets en ook haar hand deed niets.
Toch vreemd.
Mensen kon ik niet vertrouwen. Mijn zus had er toch duidelijk minder moeite mee.
Ze ging eens ruiken wat het was. Het bleek oké te zijn maar toch ..
nee, mensen kan ik niet vertrouwen.

Een dag later kreeg ik gelijk. Een man tilde mij uit mijn kooi en gaf mij een spuitje.
Hij deed het voor mijn eigen bestwil beweerde hij.
Maar hij deed mij pijn en opnieuw werd mijn vermoeden bevestigd dat mensen je gewoon altijd pijn willen doen.
Mijn zus kreeg hetzelfde spuitje en ook voor haar gezondheid zou het goed zijn.
Later bleek die man de dierenarts te zijn die ons er bovenop moet helpen.
Hij zei ons dat we ziek waren en eerst moesten genezen voor er sprake

is van een nieuwe thuis.

 

Dagen gingen voorbij en het was echt leuk om alle dagen lekker voer te krijgen,

ons plasje te mogen doen in vers kattenzand en te tukken in een warm dekentje.
Maar die mensen .. nee, het bleef eng en juist omdat we zoveel hadden meegemaakt lag het zo moeilijk om alles een kans te geven.
Voor mij tenminste, mijn zusje deed goed haar best maar als de dierenarts kwam geloofde ook zij weer dat mensen kwaad konden doen.
Maar ook die keer bedoelde de man het goed, hij hielp ons van onze jeuk af,

het was gedaan met de vlooien. Daar was ik toch wel gelukkig om, mijn huid lag open van de krabletsels.

Enkele weken later kwam er wel wat meer vooruitzicht in onze toekomst.
We waren genezen en van onze vlooien verlost.
De dame die al zo lang voor ons zorgde zocht een goede thuis voor ons.
Intussen konden wij mensen beetje per beetje vertrouwen en ook speelgoed

werd geïntroduceerd.
We mochten voor het eerst uit onze kooi op verkenning.
Het liep niet van een leien dakje.  Opnieuw ging er een wereld voor ons open,

nog groter dan de vorige.

Maar met wat aanmoediging lukte het wel.
Nog duurde het enkele dagen dat we op die grote kattenpaal durfden.
Mijn gekke zus was zoals gewoonlijk de eerste om alles uit te proberen.
Ze toonde mij voor hoe ik mijn nagels kon scherpen en mijn klimkunsten

kon oefenen. Uren hebben wij gespeeld ermee.

 

Soms kwam er bezoek en soms keken ze naar ons.
We kregen complimenten dat we er wel lief uitzagen.
Dat was het dan ook. We zagen er lief uit. Maar niet pluizig en niet meer klein.
We hadden geen zielige oogjes meer en we waren bijna mooie katten geworden.

Mensen wilden ons niet in huis halen omdat we niet meer zo schattig zijn.
Al maakte het voor ons weinig uit, we zaten goed daar.
Maar we moesten vlug plaats maken want er kwamen opnieuw kleine

poesjes binnen.
Ze zouden hetzelfde meegemaakt hebben als wij.
Deze meisjes vonden wel meteen een thuis, ze waren sociaal en speels.
Hun kopjes hingen vol met pluisjes en hadden een dikke zachte staart.
Terwijl wij toekeken hoe zij geknuffeld werden haalde iemand een mand boven.
Ze mochten mee naar hun nieuwe thuis.
Wij bleven achter...

We zouden nooit een goede thuis vinden waar we voor altijd mochten blijven.
Tenzij wij hier bleven maar dat was nooit de bedoeling geweest.
Deze mevrouw had haar huis ingericht tot een thuis, een thuis voor poezen zoals wij.
En om elke poes een kans te geven moest er hier wel plaats zijn ook.

 

De lente kwam er aan en wij waren al mooi uitgegroeid tot flinke pubers met een grote neiging tot kattenkwaad. De mensen om ons heen hebben we uiteindelijk kunnen vertrouwen.
De dierenarts was nog steeds onze vriend niet maar hij deed niet veel kwaad.
Een kleine prik of een pilletje en ook werden we gesteriliseerd zodat we zelf geen nakomelingen op de wereld konden zetten.
Nadat we een chip geplaatst kregen waren we er ook weer vanaf voor een tijdje.  

De dag kwam dat er nog eens bezoek was voor een adoptie.
Weer zou het zijn voor een klein schattig poesje …
En wij bleven achter..

 

We herinneren ons nog de dag dat wij werden geadopteerd.
Het was niet veel later na het laatste bezoek.
Het deed pijn om ons vertrouwde huis achter te laten en zeker toen we zagen hoe de vrouw die ons redde van een eenzame dood huilde toen ze ons zag vertrekken.
Ik mis haar soms.
En zij ons ook denk ik.
We moeten regelmatig op de foto om te laten zien aan onze redder in nood hoe wij het nu stellen in onze nieuwe thuis en hoe gelukkig wij hier zijn.

 

Maar eind goed al goed,
Ons verhaal heeft een happy end, een grote kattenpaal, vers kattenzand en lekker eten voor de rest van onze dagen hier op aarde.

 

Wij waren weesjes

Wij waren zwerfpoezen

Wij waren aan ons lot over gelaten

Wij zijn Mia en Gio

 

Dit is ons verhaal

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

8 dec 2016 · 31 keer gelezen · 0 keer geliket