Peursum Doreen

Gebruikersnaam Peursum Doreen

Teksten

Op straat geboren - Kortverhaal door de ogen van aan hun lot overgelaten zwerfpoezen

We zijn niet uniek .. We zijn niet speciaal .. We zijn vuil .. We hebben vlooien .. We zijn ziek .. We hoorden niet geboren te worden .. We werden gered en we werden geliefd ..   Mijn leven begon op straat. Of op een kerkhof .. of in een garage .. Maar dikwijls op straat .. net zoals de rest van mijn soort.   Ik herinner mij nog de dag dat ik geboren werd. Het was koud. Ik voelde een gure wind door onze nest waaien. Ik rilde. Mama legde zich over ons maar ook zij had het koud. Ze likte ons schoon en gaf ons melk te drinken. We zagen scheel van de honger maar veel had mama ons niet te bieden. Ze was klein, mager en voelde zich ziek. Zo jong als ze zelf was heeft ze ons op de wereld gebracht.  Ook kon zij ons amper ruiken of zien. Haar oogjes kleefden toe van de etter en haar neusje zat volledig verstopt. Maar ze deed haar uiterste best om ons een beter leven te geven dan dat ze zelf kon bieden.   Zoveel dagen na onze geboorte was het er nog steeds niet beter op geworden.   Ik had mijn jongste zusje al even niet meer gehoord. De dag dat mijn oogjes open gingen zou ik haar voor het eerst ontmoeten, samen met mijn andere zus. Ik zou zien hoe groot zij waren, hoe mijn mama eruit zag, hoe de wereld in elkaar zat en hoe we samen zouden spelen en leren om een grote poes te worden. Ik keek er wel naar uit! De dag kwam .. ik kon al een beetje meer zien. Mijn jongste zusje lag naast mij, ze bewoog niet. Ik dacht dat ze nog een beetje moe was toen mama haar wakker maakte en daar niet slaagde. Ze miauwde en duwde met haar kopje tegen mijn zusje haar buik. Ze leek mij gewoon in een heel diepe slaap.   Achteraf kwam ik er achter dat ze gestorven was. Ze zou te ziek en te zwak zijn geweest om te overleven. Het was nu enkel nog maar mijn grote zus en ik, samen met mama.   Intussen konden mijn grote zus en ik al een beetje beter zien. De wereld zag er maar sober en triest uit. Het was donker buiten en er lag een dik pak sneeuw. Maar wij wisten van niet beter dan er binnen in de huizen een betere wereld bestond. Daar zou er warmte zijn en voldoende lekker en gezond eten. Hier buiten kenden we enkel maar de kou en we aten als we het konden vinden. In de winter hebben we niet veel. Vogels trokken naar het zuiden en veel dieren hielden een winterslaap. Dus waar moesten wij ons eten vandaan halen als het niet in de vuilbakken lag? Mama liet ons vaak achter in onze kartonnen doos terwijl ze een beetje verder op het plein haar leven riskeerde voor een paar restjes. Soms kwam ze mankend terug en had ze pijn. Ze werd gestampt en geslagen omdat ze vuilzakken open had gekrabd. Ze was nergens meer welkom. Niet zo lang geleden werd ze zelf als kitten achtergelaten. Haar mama was per ongeluk zwanger geraakt, net zoals haar oma en die haar mama. Mama’s baasje had hen gewoon hier in het park gedumpt. Ze waren het beu om altijd maar voor die vuile katten te zorgen. Oma werd aangereden door een auto en stierf. Mama is zwanger geraakt door een andere zwerfpoes en toen werden wij geboren. Ik weet nog goed hoe ik verlangde naar wat warmte en een lekkere maaltijd die mijn maagje zou vullen.   We hebben het zo een paar weken volgehouden. ’s Nachts kropen we lekker warm onder mama’s buik en op een ochtend toen we wakker werden was mama gestorven. Die nacht was de laatste nacht dat we nog melk hadden gedronken. Onze uitgeputte moeder heeft haar leven gegeven om ons te voeden en ons warm te houden. Ik mis haar maar ik kan het mij amper herinneren, het is zo lang geleden. We hebben gehuild en gehuild, mama kwam niet terug. ’s Anderendaags werd haar lijkje opgeruimd door de gemeente terwijl wij twee jonge weesjes werden achtergelaten. De mannen met oranje pakken zagen ons en hoe eenzaam en hongerig wij ook waren, ze zagen ons niet staan, laat staan dat zij ons zouden helpen. We waren het zelfde lot beschoren als de rest van onze familie. En wellicht zoveel andere families hier op straat. Er zat niets anders op dan ons zwerversbestaan voort te zetten. We konden enkel maar dromen van een liefdevol leven tussen vier muren, een potje eten en een oh zo knus mandje. Alle dagen gingen we bedelen bij de mensen die ons voorbij liepen maar we kregen niets behalve viezigheid naar onze kop geslingerd. En wanneer we weg renden waren wij voor hen ook echt weg. Als we maar niet in het zicht leefden. En wat dan nog, niemand zou ons lijden zien. Alle avonden kropen we tussen de struiken om te gaan slapen.   Als het regende werden we wel nat maar het was beter dan niets. De wind blies door de struiken en tegen de ochtend waren we nat en verkouden. Voordien was het echter niet veel beter. De doos waar we vroeger in sliepen was allang geen doos meer maar een stuk nat, vuil, beschimmeld stuk karton.   We hadden honger en aan onze uitgemergelde lijfjes kon je zien dat we in geen weken meer deftig eten hadden gekregen. We zochten en zwierven hele straten af maar nergens leken we geluk te vinden. Ik voelde mij eigenlijk niet zo goed meer en mijn zus leek ook ziek te worden. We moesten heel de tijd niezen en ook onze ogen dropen van de etter. We wilden graag geholpen worden naar een beter leven maar mensen klaagden… ‘’Stinkende zwerfkatten halen vuilzakken leeg’’ werd er verteld. De gemeente kampte met een probleem dat moest opgelost worden … En wij waren duidelijk het probleem dat iedereen in de gemeente zo graag wilde oplossen. Wij hoopten dag per dag dat er verandering in ging komen. Wij poezen geloven niet in mirakels maar toch ging er een dag zijn dat we door onze zieke snotneusjes eten konden ruiken. En die dag was vandaag. Ik en mijn zus kropen langzaam verder in de richting die onze neusjes ons aangaven. We inhaleerden de geur van kip en zalm zo diep we konden en zette zo onze tred verder. Geen van ons beide vermoedde wat voor leed er ons nog te wachten kon staan na dat potje voer maar daar lagen we toch niet van wakker. Aarzelend kropen we dichterbij en deden ons te goed aan de smakelijke korrels. Eindelijk een deftig maaltje sinds onze geboorte. We zaten geen minuut te eten tot plots een luide klap weerklonk. We schrokken ons te pletter. Ik draaide me op en het viel me op dat we plots niet meer weg konden. Overal waar we keken was metaal te zien. Het harde, koude staal sloot ons op en we konden geen kant meer uit, het was gedaan met onze vrijheid. Het positieve zagen wij er niet van in, we waren opgesloten en het was koud. We miauwden zo luid en zo lang tot iemand ons wou helpen maar we zagen niemand. De ijskoude wind drong onze kooi binnen en nergens konden wij schuilen. Hoewel we alle twee huilden en miauwden om hulp leek het niemand iets te kunnen schelen. Iedereen wandelde voorbij en niemand keek om. Enkele uren later, nog net voor de avond viel hoorden we voetstappen onze richting uitgaan. Iemand tilde onze kooi op en sprak ons iets toe. Ik was doodsbang en mijn zus .. die was te moe en te suf van de koude. Zij keek alleen maar toe. Een motor startte en de man die ons droeg zette ons neer in de koffer van zijn auto. Dit was echt eng, nog nooit voelde ik mij zo bang. Het luide gebrom van de motor en het voorbij razende verkeer .. We hadden een goede reden om in de struiken te gaan wonen. Daar was het rustig.   Maar koud en er was amper voedsel.   Niet veel later werden we weer met kooi en al verzet maar deze keer leek het wel leuker te worden. Ik voelde de warmte op mijn koude pels slaan. Het deed ons zoveel deugd. Maar de wereld rond ons is nog enger geworden dan voordien. We waren zo vertrouwd met de struiken en het plein, maar dit .. Iedereen praat tegen ons en wij weten niet waarover ze het hebben. Wat zijn die mensen van plan met ons?  Anders ziet niemand ons staan of doen ze ons pijn. Maar deze mensen niet. Deze mensen zijn anders. Al die vreemde geluiden en het koude staal rondom ons maakte ons doodsbang. Ik wilde uit de kooi en hoe hard ik met mijn pootjes er tegen duwde .. het leek maar niet te lukken. Even dachten we dat we echt wel gedoemd waren. Ons kleine zusje was al gestorven, dan mijn mama en nu zijn wij aan de beurt.   Het was al donker buiten toen iemand de kooi leek open te doen. Mijn zus werd bij haar nekvel gegrepen en weggebracht. Ik miauwde, ik wilde mijn zus terug en ik wilde weg. Maar om eerlijk te zijn verstijfde ik van de schrik. Toen ik mijn zus niet meer hoorde had ik pas echt bang. Wat is er met haar gebeurd? Ik hoorde terug voetstappen en een stem. Weer greep iemand mijn nekvel vast. Ik spartelde tegen, blies en krabde. Het leek te helpen want ik werd terug neergezet.  En daar was mijn zus ook. We zaten in een andere kooi nu. Deze leek wel leuker te zijn. Er stond eten klaar en een potje met proper water. Mijn zus was al gulzig aan het schrokken en ik .. ik twijfelde. De vorige keer we ons tegoed deden aan al het lekkers werden we gevangen en opgesloten. Ik had wel dorst eigenlijk. Vol twijfel zette ik mijn stapjes naar het potje en proefde van het frisse water. Hier zat geen vreemde smaak aan. Het water dat wij gewoon waren is vaak regenwater dat al een tijdje op de straat ligt. Vaak vol vuiligheid en olie van de auto’s. Het duurde niet lang of ons buikje was rond gegeten en om eerlijk te zijn, het heeft ons wel gesmaakt. Heel de pot hebben we tot op de bodem opgepeuzeld. De mensen spraken ons aan maar het deed ons niets. Intussen zaten we al weer in een hoek van de kooi te blazen naar iedereen die naar ons keek. Ik herinner mij die dagen heel veel angst. Ik had continu het gevoel dat we elk moment weer werden pijn gedaan. Het enige wat anders was; was dat wij aandacht kregen als we miauwden. Mijn zus had zich in een knus dekentje gerold en ik wilde haar graag vergezellen. Het voelde nog zacht en warm aan, toch iets anders dan de struiken die we gewoon waren. Plus, het is hier droog. Een paar uur later werden we wakker, het licht ging aan en een vrouw benaderde ons.  Ze stak haar hand in de kooi om ons te aaien. Ik moest er niet te veel van weten, wat zou ik nu weer naar mijn hoofd geslingerd krijgen? Ik besloot mij maar te verdedigen, de vorige keer werkte het toch. Ik haalde met mijn klauwen uit naar haar hand en raak! De vrouw sloot de kooi en ging weg nadat ze ons eten had gegeven.   Nadat ik mij voldaan had besloot ik toch op verkenning te gaan. Op mijn weg kwam ik een bak tegen met vreemd zand. Het voelde zacht aan mijn pootjes en ik kon er heerlijk in graven. Zou het oké zijn als ik hier mijn plasje in maakte? Misschien een grote boodschap ook want ik moet toch wel dringend. Nadat ik geweest was besloot ik het mooi te begraven, het moet tenslotte toch netjes zijn?   Dezelfde hand kwam weer in de kooi. Mijn zus kroop er naar toe. Ik dacht nog ‘’wat doet  ze nu?! Blijf hier!’’ Er gebeurde niets. De vrouw zei niets en ook haar hand deed niets. Toch vreemd. Mensen kon ik niet vertrouwen. Mijn zus had er toch duidelijk minder moeite mee. Ze ging eens ruiken wat het was. Het bleek oké te zijn maar toch .. nee, mensen kan ik niet vertrouwen. Een dag later kreeg ik gelijk. Een man tilde mij uit mijn kooi en gaf mij een spuitje. Hij deed het voor mijn eigen bestwil beweerde hij. Maar hij deed mij pijn en opnieuw werd mijn vermoeden bevestigd dat mensen je gewoon altijd pijn willen doen. Mijn zus kreeg hetzelfde spuitje en ook voor haar gezondheid zou het goed zijn. Later bleek die man de dierenarts te zijn die ons er bovenop moet helpen. Hij zei ons dat we ziek waren en eerst moesten genezen voor er sprake is van een nieuwe thuis.   Dagen gingen voorbij en het was echt leuk om alle dagen lekker voer te krijgen, ons plasje te mogen doen in vers kattenzand en te tukken in een warm dekentje. Maar die mensen .. nee, het bleef eng en juist omdat we zoveel hadden meegemaakt lag het zo moeilijk om alles een kans te geven. Voor mij tenminste, mijn zusje deed goed haar best maar als de dierenarts kwam geloofde ook zij weer dat mensen kwaad konden doen. Maar ook die keer bedoelde de man het goed, hij hielp ons van onze jeuk af, het was gedaan met de vlooien. Daar was ik toch wel gelukkig om, mijn huid lag open van de krabletsels. Enkele weken later kwam er wel wat meer vooruitzicht in onze toekomst. We waren genezen en van onze vlooien verlost. De dame die al zo lang voor ons zorgde zocht een goede thuis voor ons. Intussen konden wij mensen beetje per beetje vertrouwen en ook speelgoed werd geïntroduceerd. We mochten voor het eerst uit onze kooi op verkenning. Het liep niet van een leien dakje.  Opnieuw ging er een wereld voor ons open, nog groter dan de vorige. Maar met wat aanmoediging lukte het wel. Nog duurde het enkele dagen dat we op die grote kattenpaal durfden. Mijn gekke zus was zoals gewoonlijk de eerste om alles uit te proberen. Ze toonde mij voor hoe ik mijn nagels kon scherpen en mijn klimkunsten kon oefenen. Uren hebben wij gespeeld ermee.   Soms kwam er bezoek en soms keken ze naar ons. We kregen complimenten dat we er wel lief uitzagen. Dat was het dan ook. We zagen er lief uit. Maar niet pluizig en niet meer klein. We hadden geen zielige oogjes meer en we waren bijna mooie katten geworden. Mensen wilden ons niet in huis halen omdat we niet meer zo schattig zijn. Al maakte het voor ons weinig uit, we zaten goed daar. Maar we moesten vlug plaats maken want er kwamen opnieuw kleine poesjes binnen. Ze zouden hetzelfde meegemaakt hebben als wij. Deze meisjes vonden wel meteen een thuis, ze waren sociaal en speels. Hun kopjes hingen vol met pluisjes en hadden een dikke zachte staart. Terwijl wij toekeken hoe zij geknuffeld werden haalde iemand een mand boven. Ze mochten mee naar hun nieuwe thuis. Wij bleven achter... We zouden nooit een goede thuis vinden waar we voor altijd mochten blijven. Tenzij wij hier bleven maar dat was nooit de bedoeling geweest. Deze mevrouw had haar huis ingericht tot een thuis, een thuis voor poezen zoals wij. En om elke poes een kans te geven moest er hier wel plaats zijn ook.   De lente kwam er aan en wij waren al mooi uitgegroeid tot flinke pubers met een grote neiging tot kattenkwaad. De mensen om ons heen hebben we uiteindelijk kunnen vertrouwen. De dierenarts was nog steeds onze vriend niet maar hij deed niet veel kwaad. Een kleine prik of een pilletje en ook werden we gesteriliseerd zodat we zelf geen nakomelingen op de wereld konden zetten. Nadat we een chip geplaatst kregen waren we er ook weer vanaf voor een tijdje.   De dag kwam dat er nog eens bezoek was voor een adoptie. Weer zou het zijn voor een klein schattig poesje … En wij bleven achter..   We herinneren ons nog de dag dat wij werden geadopteerd. Het was niet veel later na het laatste bezoek. Het deed pijn om ons vertrouwde huis achter te laten en zeker toen we zagen hoe de vrouw die ons redde van een eenzame dood huilde toen ze ons zag vertrekken. Ik mis haar soms. En zij ons ook denk ik. We moeten regelmatig op de foto om te laten zien aan onze redder in nood hoe wij het nu stellen in onze nieuwe thuis en hoe gelukkig wij hier zijn.   Maar eind goed al goed, Ons verhaal heeft een happy end, een grote kattenpaal, vers kattenzand en lekker eten voor de rest van onze dagen hier op aarde.   Wij waren weesjes Wij waren zwerfpoezen Wij waren aan ons lot over gelaten Wij zijn Mia en Gio   Dit is ons verhaal

Peursum Doreen
31 0

Ik zie wat jij niet kan zien, het leven door de ogen van een gered huisdier

  Ik herinner me weinig van mijn leven. Vaag herinner ik de stank van mijn kooi en de stront waar ik in ploeterde. Tot op een dag mijn leven veranderde.   Sirenes loeiden luid terwijl agenten binnenstormden. We zaten rustig in de woonkamer tussen de vuiligheid, ons huis werd nooit gepoetst. Wij woonden ook veel te klein, herinner ik me. En er was ook niemand die ons de aandacht gaf. Een vrouw kwam, terwijl ze haar neus toekneep dichterbij We keken elkaar aan en voorzichtig durfde ik een stap dichterbij zetten. Haar ogen vol medeleven keken ons aan. De blondine nam haar telefoon en verwittigde “de instantie die zich met ons zou bezighouden” waarna ze de woonkamer en tegelijk ons huis verliet. Dagen hebben we gewacht en nog niemand had zich met ons bezig gehouden. Onze mensen waren weg en wij bleven verwaarloosd in ons eigen vuil achter. Ik begon honger te krijgen en ook mijn vriendin haar maag begon te knagen. Moest ik nu mijn eigen uitwerpselen gaan eten en mijn eigen urine gaan drinken om te overleven? We waren er van overtuigd dat dit ons einde zou zijn. Tot het geluk des levens weer tot ons keerde .. De voordeur werd opengedaan en we werden zonder pardon meegenomen en afgezet in een opvangcentrum. Mijn vrienden en ik werden elk apart van kop tot teen nagezien en we werden gezond verklaard. Alleen zag niemand dat we beide in blijde verwachting waren. Over minder dan een maand zouden we nakomelingen krijgen.   Diezelfde dag werden we met kooi en al in een auto geladen en weggebracht .. opnieuw en waar deze keer naartoe? Achteraf bleek dat dit het huis zou zijn waarin ik zou sterven. Wat had ik me een deuk gelachen, moest ik tenminste kunnen lachen want ik ben slechts een simpele rat. Onze nieuwe baas, mijn grote liefde en ik die van haar, had van niks bang maar van onze grijpgrage vingers moest ze niet weten. Ze dacht dat we zouden bijten. Ik maakte er vlug komaf mee en greep haar hand stevig vast. Ik liet niet meer los tot ze stopte met wegtrekken en me eens deftig liet ruiken. Ik rook tomaten en vers fruit. Iets dat we nooit te zien kregen in ons vorig huis. Haar wantrouwige ogen keken de mijne aan maar vastberaden wist ik haar vertrouwen te winnen. Onze twee mannen werden ’s avonds al geadopteerd en ik en mijn vriendin zou het zelfde lot beschoren zijn. Ik wilde in feite niet weg, hier kregen we eten. Eten dat we voordien nooit kregen, je zou het in feite als luxevoer kunnen aanschouwen. Van de ene dag op de andere deden we ons tegoed aan appels, komkommer en al wat vers en fris uit een koelkast kwam. De dame daar gaf ons een nieuw samen met een nieuwe naam. In ons vorig huis riepen ze “eikes” en nu bestond ik. Ik werd aanzien als een levend wezen met een ziel. Mijn vriendin, een schuchtere blondine kreeg de naam Mona en ik werd Alice gedoopt. We deden zo ons best om haar te overtuigen van onze goedheid. Waarom moet ik hier weg? En ja! Ons doorzettingsvermogen werd beloond! Ze werd verliefd en wij mochten blijven.   Onze buiken werden boller en Mona leek eerst haar kroost op de wereld te brengen. Zij vertrok naar een vriendin van onze baas en ik bleef alleen achter. Er werd me beloofd dat Mona vlug zou terug komen en ik spendeerde uren alleen met mijn baas. Ik had ze voor mij alleen en ze deed alles wat mijn klein maar liefdevol hartje begeerde. En ik denk stiekem wel dat dit de band heeft gesmeed tussen ons. Dat jij en ik doen alles samen-gedoe. Ze gaf me een nieuwe kooi waar ik mijn nest kon maken en rustig kon bevallen.   Op een ochtend ging onze deurbel, mijn baas sleurde op haar eentje een gigantisch grote doos naar binnen. Nieuwsgierig zat ik achter mijn glas haar aan te staren. Enkele dagen later stond er een gloednieuwe, blinkende rattenkooi klaar. Alle dagen gingen we gaan kijken naar mijn nieuwe huis. Mona en ik zouden daar in trekken wanneer onze kinderen het huis uit zijn. Het was zo spannend! De dagen gingen traag voorbij zonder Mona. Mijn baas ging terug gaan werken en ik bleef achter. Maar elke keer de deur openging hoorde ik mijn naam! Ik sprong meteen op haar arm toen ze de kooi open deed. In hoeverre ik dat nog kon want mijn buik begon erg zwaar te wegen. Mijn baas verloor me geen seconde uit het oog en we deden alles samen. Ik mocht mee naar buiten, koken, de tafel dekken en zelfs het bezoek ontvangen. Met de kop omhoog en mijn buik op de grond bekeek ik de wereld om me heen. Ik kon niet gelukkiger zijn al miste ik Mona wel. Maar goed nieuws! Mijn baas weet me te vertellen dat ze al bevallen is. Haar kindjes stellen het goed en Mona doet erg goed haar best om een goeie mama te zijn. Niet veel later moest ik mijn kroost op de wereld zetten. Terwijl de klein mannen me de tepels van het lijf zogen genoot ik van een frisse aardbei die mijn baas bij me had gelegd. Wanneer mijn kinderen sliepen kon ik uit mijn kooi mijn pootjes strekken en ook een serieuze tuk doen. Mijn baasje pakte me en nam me mee naar de sofa waar ik wat kon rusten en tegelijk haar chips kon stelen. Ze stelde me gerust en vond dat ik een goeie mama was. Ik zag toen ook niet in waarom ik mijn kinderen moest beschermen tegen haar, ze nam de zorg zonder problemen over wanneer ik gewoon geen goesting meer heb ik die losgeslagen bende gekken.   Weken gaan voorbij en ik weet soms niet waar mijn hoofd staat. Mijn dochters beginnen rebels te worden en mijn zonen breken het kot af. Ik zie mijn baas in haar haren krabben niet wetende wat er mee te doen. Ze wist al van in het begin te vertellen dat ze wel een thuis moeten vinden. Wij zijn hier een opvanggezin en er moet later plaats zijn voor twee volwassen rattenmeisjes zoals ik. ‘k Zou ze toch graag eens zien maar ik mag niet van mijn baasje. Ze zijn hier al gearriveerd hoor! Ik heb in de verte gezien! Volgens mij lijkt ééntje op mij alleen ben ik uniek! Ik heb een hartje op mijn buik en mijn baasje is daar zo gek van! Ze denkt dat ik één al liefde ben omwille van mijn plekje. In feite ben ik gewoon een simpele rat die lief is ongeacht mijn hartje. De nieuwe meisjes zijn hier lang genoeg om op hun plooi te komen en ik mag zoals beloofd alle dagen hallo gaan zeggen. Ik kan maar beter mijn beste pootje voor zetten want ik moet binnenkort gaan samen wonen met deze dames. De zwarte lijkt precies op mij en ik zie mijn baas denken hoe ze ons uit elkaar moet gaan houden. Die andere dame gaat mijn vriend niet worden, die is zo bang! Maar die ene ook. Ik weet het toch zo niet … Dagen worden drukker, zowel voor mij als mijn baas. Ik begin mijn kinderen moe te worden al kan ik me wel gelukkig prijzen. Ze leren vlug op hun eigen benen staan en baasjelief neemt de bengels alle dagen uit de kooi zodat ik rustig tot mezelf kan komen. Nog enkele dagen en ze gaan weg. Mijn dochters leven nog met mij en mijn zonen zijn al weg. Morgen is het zo ver en heb ik mijn baas terug voor mij alleen.   Had ik tenminste gedacht want ze is weer eens druk in de weer. Ze gaat weg en komt weer terug. En dan opnieuw! Kom nu toch eens hier! “Momentje Alice!” Ze komt met een kleine doos binnen waar ik eens aan mag ruiken. “Mona!” Maar ik mag nog niet bij haar. Onze baas komt met een kooi naar beneden waar de twee andere meisjes in zitten. Ze neemt Mona en knuffelt haar eens stevig. Ook ik mag uit de kooi en we worden alle vier samen gezet. Wat is dit een kleine kooi zeg! Maar als we braaf zijn krijgen we vlug die grote kooi. We maken voorzichtig kennis met elkaar. Dagen gaan voorbij en eindelijk is het zo ver! We verhuizen met z’n allen naar ons nieuwe verblijf. Nina, de blondine en Mien, mijn rondlopend spiegelbeeld zijn nog wat terughoudend maar ik en Mona vliegen als een gek door de buizen en trappen. Dag per dag komen er leuke dingen bij. Een hangmat hier, een trapje daar …   We waren toen ongeveer halverwege het jaar toen mijn nieuwe zus erbij kwam. Een klein grijs meisje dat in een te slechte wereld is geboren maar gelukkig werd gered door een lieve dame. Mijn zus kreeg haar naam mee; Annie. Annie werd de beste vriendin van Nina en ze kwam met al haar deugnieterij weg. Ze werd groot en torende hoog boven mijn hoofd uit. Spelen en ravotten, ze deed niets liever ..   Tot op een dag Nina ziek werd. Ik herinner me mijn baas met tranen bij de kooi zitten. Ze zou met Nina naar de dokter gaan en alles zou goed komen maar Nina kwam niet meer terug … Mijn baasje kwam thuis met een lege mand. Nina was weg en ze huilde. De dierenarts kon haar niet meer helpen toen die zag dat ze meer dan één tumor had. Maar ik ben blij dat ze geen pijn heeft gehad.   Het is weer even wennen zonder Nina en Annie hangt het uit! Die weet met zichzelf weer geen weg en stuitert door de kooi. Verdomme, laat me nu toch eens gerust! Ik geef haar een snauw, dat zal haar nu wel even op afstand houden.   Maanden gaan voorbij en mijn baas moet weer eens weg op redding. De laatste tijd heb ik haar niets anders zien doen dan heen en weer lopen, kooien versleuren en die elk om beurt uitkuisen. Na de redding kwam ze thuis zonder mand. Iemand was zo vriendelijk om deze sukkelaars met de auto te brengen. Benieuwd sta ik aan de tralie te kijken wie het is? Ik weet dat ze toch mijn zus gaat worden, mijn baasje vertrouwd erop dat ik me uitstekend gedraag. Kon Mona dat maar, die kan toch uit de hoogte doen! Als mijn baas kijkt is ze bijna de liefste rat, maar mijn baas trapt daar niet in want ik ben natuurlijk de liefste! Maar wanneer geen blik op haar rust is ze Miss Rat in eigen persoon!   Weinig tijd om na te denken heb ik niet, de kleine kooi staat klaar en we vliegen er met z’n allen in. Koppelen noemen ze het, alle meisjes gaan samen en we gaan leren overeen komen. Ik krijg een nieuw zusje maar ze is nog verschrikkelijk klein. Klein maar dapper! Ze is een tikkeltje arrogant en wil niet luisteren naar ons. Het is al direct ruzie tussen haar en Mona. Annie komt zich moeien en ik zit er maar op te kijken. Ik lijk geen problemen te hebben met haar, zolang ze zich maar wat aanpast. Ik zie dat de andere kooi vol zit met mannetjes. Ze glunderen naar me en ik laat me van mijn beste kant zien. “Niks van” hoor ik mijn baasje zeggen. “Geen kinders meer voor jou, Alice!” Teleurgesteld kijk ik terug naar mijn zusjes, hopelijk stopt het vlug met die ruzies!   Enkele weken later merkt mijn baas op dat mijn nieuwe zusje wel eens zwanger zou kunnen zijn, ze verdikt erg veel. Het kleine meisje moet op controle bij de dierenarts en komt zonder uitslag terug naar huis, we weten niets meer. Ik hoor mijn baas zeggen dat we moeten afwachten. Intussen krijgt ze een nieuwe naam; Mia. Al onze namen hebben een betekenis, dat heeft mijn baasje ons vertelt. Ik noem Alice omdat mijn baas de film Alice in Wonderland gezien heeft en mij zo magisch vind, tenminste ik vind dat van mijzelf. Mona ’s naam komt van een schilderij, Mona Lisa ofzo. Mientje noemt gewoon Mien omdat mijn baas dat een toepasselijke naam vind voor een klein meisje, net zoals de kat van de zus van mijn baas. Gelukkig dat ik die niet hoef te ontmoeten! Annie heeft de naam meegekregen van haar redder in nood en Mia is een ode aan een man die mijn baas graag hoort zingen. Uren zingt ze mee met die kerel. Ik geloof dat hij Luc noemt. Of Gorki, dat weet ik niet meer. Ik vind dat stiekem wel erg speciaal wanneer we zo’n belangrijke namen hebben. Ik kom uit de film! Hiermee kan ik uitpakken tegen nieuwe vriendjes, dan vinden ze me zeker leuk!   Geen twee weken later moet Mia apart en komt ons vermoeden uit, ze is, of was tenminste, zwanger. Negen kleine ukjes! Heeft zij geluk, ik had er elf! De twee dagen na haar bevalling komt mijn baas bedroeft naar beneden. Mia is twee kindjes verloren. Het komt omdat ze zelf nog zo klein is en dat heel wellicht haar papa, neef en of nonkel haar heeft zwanger gemaakt. Dit lijkt me niet zo gezond. Gelukkig gaat het met de dag beter met de kleintjes. Ik zou graag eens kennismaken maar Mia is zo boos! Ik weet niet wat ze heeft. Daarbij, mijn baas zou dat toch niet toelaten.   We zijn weer twee weken verder wanner de kleintjes naar een nieuwe thuis vertrekken. Ik wist dit eerder want ik zat op mijn baas haar schoot te luistervinken toen ze telefoneerde met enkele mensen. Ze beloofd me dat Mia hier mag blijven. We gaan met ons vijf terug in de koppelkooi en we komen overeen. We worden vijf pootjes op één rattenbuikje!   Maanden gaan weer voorbij en ik voel me oud worden. Dat jonge grut loopt en stuitert door de kooi en ik kan er minder goed tegen. Het is leuk de liefste te zijn want dan krijgen ze medelijden met je. Ik mag veel uit de kooi op de schoot en dan ben ik toch even gerust. Soms voel ik me niet goed, mijn baas merkt het ook en vraagt me nog niet te sterven. Tuurlijk niet! Ik ben oud maar wil nog niet dood! Ik zal er niet aan ontsnappen en dat is wat mijn baas vreest, ze zegt dat ze niet klaar is om me af te geven maar ze beloofd om me te helpen wanneer ik het echt niet meer aan kan. En ik neem haar op haar woord, ze stond de laatste twee jaar klaar voor mij en dat zal ze nu ook wel doen. De nacht valt en ik voel me echt niet goed. Ik leg me alleen onder ons grote loopwiel zodat mijn baasje toch ziet wat er scheelt. Ze vind me suf en slaperig terug. Ik voel warme handen om me heen klemmen en een traan op mijn vacht vallen. Ze weent en ik kan haar niet troosten. Moet ik haar dit echt aandoen? Ik besluit toch nog even te vechten voor haar en probeer wat te eten. Er staat banaan klaar en kattenmelk. Ik krijg brintapap en zachte aardbeitjes. Van alles eet ik een beetje en ik voel me sterker worden. Met een spuitje geeft mijn baasje me wat sojamelk, ik grijp met mijn twee handjes de spuit vast en geniet met volle teugen van het drankje. De melk loopt langs mijn kin naar beneden. Met een hoekje van een handdoek kuist mijn baas mijn mond af. Ze lacht een beetje. Ik slaap veel op haar schoot maar ik kan echt niet meer nu. Gelukkig beseft mijn baasje dat en ze maakt een afspraak voor mij. Morgen mag ik naar de rattenhemel en mijn baas heeft het zo moeilijk. Ik lig op haar schoot en mag eens likken van een stukje chocolade. “eet maar meisje” fluistert ze me toe. Morgen zou alles voorbij zijn. Er ligt een dekentje en een kussen klaar voor me. Mijn baas probeert me zo goed mogelijk te leggen want ik kan niks meer zelf. Ik ben een lappenpopje. Ik val in slaap en voor ik het goed en wel besef is het ochtend. Mijn baas komt met wat lekker maar ik hoef niks hoor. Ik ben moe. Ik krijg nog een dikke knuffel en we vertrekken. Mientje mag met me mee want ze heeft ook een gezwel dat moet nagekeken worden. Misschien mag ze mee met mij naar de hemel, kunnen we daar samen spelen. Nina staat ons misschien al op te wachten! Ik ben zo benieuwd. Daar zal ik misschien geen pijn meer hebben en er staan wie weet al potjes lekkers klaar! In de wachtzaal krijg ik nog een knuffel maar het doet pijn mijn baas te moeten achterlaten. Het zal toch moeten. Ik kan echt niet langer meer. Veel van wat er gebeurt herinner ik me amper. Wel weet ik dat de dierenarts me nog aaide en dat ik in de handen van mijn baas ben ingeslapen. Ik kreeg geruststellende woorden toegefluisterd toen mijn zieltje mijn lichaam verliet. Bovenop mijn wolk zag ik hoe mijn baas en de dierenarts stonden te huilen bij mijn lijfje. Mientje hoefde nog niet mee maar ze pakt mij wel stevig vast. Ze greep me bij mijn pels, het arme beest besefte dat ik dood ben en mijn baas huilt nog meer. Ik voel wel wat verdriet maar Nina is hier om me te troosten. Samen kijken we naar beneden hoe ze het stellen zonder me. Ik krijg een plekje in het bos tussen de varens. Mijn baas geeft mijn lichaam terug aan de natuur waar ik vandaan kom terwijl mijn zieltje nu vrij is om rond te rennen en te ravotten zoveel ik maar wil. Ik heb precies geen pijn meer en voelde me nog nooit zo gelukkig. Ik heb twee jaar lang mijn baas kunnen plezieren, het eten gekregen wat ik maar wilde en ze leerde me het echte leven kennen. Geen vuile kooi meer en geen kindjes meer op de wereld zetten. Er stond fruit en groetjes klaar en altijd vers water. Ik kreeg vriendjes en mocht mee proeven van het mensenleven. En toen de tijd kwam om te sterven kreeg ik nog het beste van het beste en kwam ik niks te kort. Nooit heeft mijn baas aan zichzelf gedacht om me nog langer in leven te willen houden. En inslapen tegen de borstkas van mijn baasje, haar hartslag horen, haar warme handen en haar tranen op mijn vacht voelen vallen terwijl ik op mijn laatste reis vertrek. Er is geen mooier gevoel dan liefde, zelfs in je laatste seconde op aarde!   Een ode aan Alice, mijn eerste tamme rat.

Peursum Doreen
6 0

zeemzoet

De middag kwam op en de zon ging onder. De lucht werd grijs en ik bevond mij op een plaats waar de lekkerste geur ter wereld hangt. De kapperszaak, open gehouden door een oude grijsaard met een grote voorliefde voor Nederlandse Schlagermuziek, het soort muziek waar mijn haar spontaan wit van kleurt. Om veiligheidsredenen, het is tenslotte de beroemste mens uit het dorp zullen we de namen even veranderen en noemen we hem Pierke. Pierke had vroeger een grijs staartje en ik bedoel in zijn haar, dat hij graag meer en meer uitdunde tot er twee maand geleden niks meer van overbleef. Pierke hield van carnaval en genoot met volle teugen van het leven. Vol zenuwen en kwijlend door de shampoogeur wandel ik zijn zaakje binnen. Pierke fronst diep zijn wenkbrouwen. “Jij? Jij wilt je haar in het rood verven?! Nee, nee en nog eens nee.” Ik grinnik en hoop hem te overtuigen om een soort gelijke kleur in mijn lange onverzorgde haren te smeren maar hij weigert resoluut met een schaterlach tussen zijn vierentwintig nee nee en nog eens nee’s. Laat ons er dan maar blond in gooien. Hij knikt met glimlach en laat zijn hulpje het werk doen. De knappe meid begint vol vertrouwen aan mijn haar, ze trekt streepjes in mijn haren alsof ze in opdracht van de gemeente een zebrapad aanlegt. Een wasbeurt met naar mijn mening véél te koud water volgde. Na een uur klooien met kleverige verf besloot de kapper zelf, ons Pierke gretig aan mijn wildernis van natte haren te gaan snijden. Uit beleefdheid werd me een kopje koffie aangeboden die ik zonder tegenspraak aanvaarde. Gulzig slokte ik de warme vloeistof naar binnen. Lok na lok viel op de grond en deed me lichtjes gruwelen. Naar mate mijn haar korter werd kreeg ik meer spijt van mijn keuze. Ik liet zoals gewoonlijk Pierke zijn werk doen tot hij uiteindelijk met fierheid me aankeek in de levensgrote spiegel. Als een echte rockster aaide ik mijn vingers door mijn gestekelde kapsel. Uiteindelijk lijk lijk ik nog niet zo belachelijk met kort gewiekte pluimen en ik vraag hem hoeveel mijn schuld is. Hij zegt het en ik betaal hem. Het was een ellenlange namiddag die me terug doet hunkeren naar de zeemzoete geur die daar blijft hangen. Laat ons dat nog eens doen!

Peursum Doreen
0 0

Campo Santo

Vrijdag, de dag die me al weken weet wakker te houden. Mijn jas hangt achter me te drogen terwijl het hels gepiep van de treindeur me elke vijf minuten wil tergeren. Mede dank aan het Belgische regenweer. Ik probeer te genieten van mijn parker balpen die ik tien jaar geleden van papa kreeg  - en het ding schrijft nog steeds - en mijn schrift met streepjesmotief die ik onlangs uit een goedkoop prullenwinkeltje wist te vissen. Mijn haar hangt wat stekelig voor mijn ogen dat ik zo nu en dan als een echt rockster achteruit aai met mijn vingers. Ik neem vlug een sipje van mijn niet te zuipen Panos-koffie. Weer een piep van die treindeur. Kunnen ze niet eens investeren in geluidsloze treinen in plaats van die waardeloze hogesnelheidstreinen? De kokend hete koffie bezorgt me een opwelling wat in feite niet ter zake doet maar enfin.. Ik draag dezelfde kledij die ik normaal twee weken geleden ging dragen. Op de begrafenis van onze Vos. Zoals ik mezelf, het publiek en vooral onze Luc beloofd heb bezoek ik op 19 december van dit jaar zijn graf. Mijn stationskoffie is inmiddels bijna koud dus ik giet vlug de lauwe vloeistof door mijn keel tot de beker leeg is alvorens ik verder schrijf. Een oude man ziet me schrijven en trekt zijn wenkbrauwen op, wellicht denkt hij dat ik een dagboek schrijf. Ik schrijf geen dagboeken maar verhalen en collumns. Klaarblijkelijk kan ik zo beter omgaan met de dagelijkse dingen des levens, mijn soort van lichaamsdrug. Eindelijk, de trein vertrekt! Tot over een uur in Sint Amandsberg!   Opnieuw een eindelijk! Na eerst mijn overvolle blaas te ledigen in een overvolle trein zit ik weer eens op mijn gat om te pennen. Toch ik geen honger heb besluit ik mijn lichaam te voeden met lekkere spijzen die her en der in hellehol van Gent te vinden zijn. Wat een multiculturele chaos hier heerst! -Op de radio speelt “in the shadow” van The Rasmus, waar is de tijd dat dat nog op nummer één stond?- Fransen naast mijn tafel. Een Turkse die bedeld nabij het bankautomaat en een -geloof ik- goed Nederlandssprekende Indische juffrouw. Zo metteen stopt het met regenen en gaat de bloemenzaak open dichtbij het kerkhof. Ik bekijk mijn bord dat vol sla ligt. Het meisje aan de toog heeft haar volledige moestuin over mijn broodje gestrooid. Moest ik zeggen dat ik haar troep niet wil zou het haar geen barst kunnen schelen. Jammer, eet je bord leeg. De regenwolk verdween en gretig nam ik de kans om te vertrekken. Ik baande me een weg tussen nachtwinkels, pitabars, wegenwerken en modderige straten. Een halfuurtje later wandelde ik de Sint Amandusberg op waar de kapel eenzaam staat tussen eeuwig rustende Christenen en katholieken. Mijn hart begon sneller te kloppen, hetzij van de berg omhoog te klimmen hetzij van de reden waarom ik hier ben, een reden die ik dit eigenste moment maar al te goed begin te beseffen. Wachtend op de bloemist die zijn zaak opendeed werd ik zonder enig duidelijk excuus door een kracht naar het kerkhof getrokken. Ik vond het graf erg vlug. Luc ligt vredig en sober begraven op de heuvel, schuin onder het gigantische kruis tegen de wand van de kapel, waar Jezus hangt. Naast zijn graf staat een rest van een boomstam, ooit willen ze daar een nieuwe boom planten. De vorige treurwilg leek het te begeven en zou op den duur de graven stuk maken . Iets dat zeker niet kan en mag gebeuren. Het zou ons hart in stukken rijten. Ik ging voor het graf staan en tranen barstten uit. Woorden kunnen nu niet meer spreken en muziek is mijn enige redmiddel mezelf te verwoorden. Uit respect wil ik hier geen muziek laten afspelen, zelfs niet muisstil. Ik gaf mijn tranen de kans het te zeggen. Nadat ze die kans genomen hadden probeerde ik de tekst voor te lezen over de levensboom wiens takken naar de hemel reiken. Een krop bleef dansen ter hoogte van mijn strottenhoofd. Met veel moeite kreeg ik de woorden over mijn lippen. Ik legde de tekst samen met de levensboom op zijn graf terwijl ik een verwelkt eikenblad verwijderde. Ik zie dat zijn laatste rustplaats bezaaid ligt met aandenkjes van fans. Een potje grenadinepudding, iets dat onze vossieboy graag at vermoed ik. Een plectrum, een sleutel en een mp3 speler. Op en rond het graf lagen diverse bloemen. Traag kwam het tot me door dat ik erg dicht bij mijn idool stond en diep vanbinnen vroeg ik me één iets af. Welke afstand is het kortste? De afstand tussen het podium en de eerste rij op een festival of de afstand tussen de kist en de aardse bodem waarop ik mij bevind. Met diepe droefenis betreur ik me het laatste. Ik leek terug te kunnen spreken. Mijn belofte om zo metteen terug te komen met bloemen. Niet veel later stond ik aan de kassa van de bloemenzaak. Ik vroeg enkele witte rozen om op ‘iemand zijn graf te leggen’. De dame begreep me maar half, combo immigrant van Antwerpen naar West Vlaanderen vermoed ik? “Moeten ze ingepakt worden?” kreeg ik als vraag. “Graag” antwoordde ik maar sarcastisch in mezelf dacht ik nee, ik zal ze zo wel op zijn graf smijten. Plechtig zette ik een stevige tred neer, de heuvel op met een boeket van vier witte rozen die een schamele acht euro gekost hebben. Ik kon nog steeds praten zonder te huilen, al bleef die brok in mijn keel hangen. Een geruststellede stem in verte weerklonk in mijn hoofd. Ik stak de grafkaars aan die ik mee had gebracht en plantte die in het wakke zand. Voor iemand die zo goed emoties kan omzetten in taal kwam ik dat moment woorden tekort. Luc De Vos was erg katholiek en voor hem alleen maakte ik een kruistekentje en zei ik hem de pannen van het hemeldak te spelen daarboven. “laat onzen lievenheer eens zien wat muziek is, Voske! Dju toch!” Met de cliché woorden “rust zacht” sluit ik deze moeilijke dag af.

Peursum Doreen
23 0

Een namiddag bibliotheek

 Een namiddag bibliotheek, Donderdagnamiddag, ik besloot nadat ik mijn grommende darmen en misselijk makende maag het zwijgen had opgelegt door simpelweg te rusten en mezelf leeg te kotsen, om eens naar de bibliotheek te gaan. In Oostende hebben we een hele groot ruim en rustgevend gebouw bijna aan de waterlijn. Rustgevend mag in deze column als ironie aanschouwt worden, helaas.   Ik beleefde er de ergste tijd van de week. Mijn uren ziek op de pot leken me het grootste entertainment als ik dat mag vergelijken met enkele uren rust in de bib.   Iedereen weet intussen dat mijn grote Vlaamse idool, de held onder de helden is heen gegaan. Voor zover hij geloofde zal hij nu intussen plaats genomen hebben tussen God en Jezus Christus om van daaruit zijn liefde voor zijn volk verder te zetten. Voor zover ik geloof zit hij wellicht op een wolk neer te kijken op ons en hoe MIA onze strot uitkomt terwijl we het voor de honderdste keer op de radio horen en luidkeels mee brullen.   Ik was vandaag in de lokale bibliotheek omwille van onze geliefde Vos. Ik besloot om eens, enkel uit interesse, te kijken hoe het staat met zijn boeken en cd’s. Wie wil er na zijn dood superfan zijn en al zijn materiaal uitlenen om vervolgens de teksten van buiten te leren en over tien jaar overkomen als “de best Luc-De-Vos-kennende liefhebber van Gorki from Belgium Baby”? Per toeval zie ik bij de cd’s een klein album dat is uitgebracht onder zijn naam en niet de naam van Gorki. “Nondedomme” dacht ik! Dat is nergens meer te vinden, nergens te downloaden. Zelfs een betalende versie lijkt spoorloos. De overige cd’s van Gorki zijn uitgeleend. Ik grimas.   Als een bloedhond snuffelde ik op zoek naar wat ik die dag als buit wilde maken en geloof het of niet, ik zit graag in rust op de bankjes tussen de overige intellectuelen in gedachten diep verzonken in hun studieboeken. Ik nestelde me in een leren fauteuil met "Paddenkoppenland" van De Vos, dat na weken uitgeleend te zijn eindelijk terug zijn plekje had gevonden tussen de overige werken met de letter D. Mijn genot in intellectueel leesvoer werd verstoord door twee van de grootste barbaren der aarde. Een jonge dame en een oudere heer. De dame begon met luid met dvd’s te rommelen, het leek alsofmevrouw haar zin niet vond. En zo zal het ook wel meen ik, ze slaakte een kleine gil en een iets luidere ‘Godverdomme’. Ik keek op en als een magneet werd haar gezicht naar het mijne getrokken. Ze keek me boos aan en ik fronste. Neenknikkend nam ik terug een duik in mijn boek. Geen tien minuten later snapte ik waarom de grote ton met boeken daar stond te doen. De oudere heer die te arm of te nonchalant was om een broeksriem te kopen moest in opdracht van de grootste vandaal die de wereld kent een boekenhuis maken. Laten we hem Eddy noemen. Eddy liet me veelvuldig zijn bouwvakkersspleet zien, juist groot genoeg waar mijn fiets in past. Ik ben best tevreden met het fietsenrek buiten en  helemaal niet zo veeleisend.   Ik nam me voor om thuis verder te lezen waar ik in alle rust kan genieten van mijn leesvoer terwijl Eddy andere vrouwen of homoseksuelen het hof kan maken met zijn afzakkende broek.   Nog voor ik kon vluchten voor het heen en weer wiebelende kontvet werd ik opgeschrikt door een akelig geklop. Eddy begon de boeken aan elkaar vast te timmeren, wat een vandalisme! Al die kennis die ons brein kan opslorpen werd in enkele kloppen  naar de bliksem geholpen.   Teleurstellend liep ik naar het “identiteitskaartmachien en zijn computer” om vervolgens naar huis te fietsen door de plassen en met natte schoenen thuis te komen, sloefjes aan en een column schrijven voor mijn naar-mijn-verhaal-hunkerende-sociale-media-lezers.        

Peursum Doreen
0 0

Puppies, die hoge dosis schattigheid

 Over leuke kerstgeschenken gesproken, zo’n kleine petiterige wormpjes die piepend door elkaar kronkelen. Hoe vertederend kan iets zijn? Het mag buiten vriezen dat het kraakt, een koude decemberstorm mag razen of een typische kust-rukwind mag waaien. Die kleine bengels die aan mama’s tepels jengelen maken mijn kille hart telkens weer zo week en kneedbaar. Een hoopje kleine hondjes van amper drie weekjes oud, nog geen besef van wat de wereld hen te bieden heeft liggen heerlijk te soezen op een paars denken beprint met hondenvoetjes. De fokker laat me met veel trots zijn nestje zien. Al enkele uren zijn deze kleintjes in dromenland, tijd om even op te staan. Eén voor één opent zijn ogen, rekt zich uit en krabbelt traag overeind. Enkele lijken me te geeuwen. Ik voel me helemaal wakkig worden vanbinnen en vol verlangen zit ik op mijn knieën naast de werpkist. Ik voel een lichte drang opkomen om in de kist te springen en me er tussen te plooien met mijn benen opgetrokken en in elke plooi wil ik een snurkende puppy in een diepe, diepe slaap. Voor zover mijn dromen zelden werkelijkheid worden leg ik me erbij neer dat ik ze enkel maar zal kunnen vasthouden. Met een hoge stem en met wiebelende vingers weet ik de aandacht te trekken van die éne bruine Dobermann. Hij heeft geen bandje om zijn nek, hoe moeilijk kan het ook zijn om de unieke babyhond uit de nest te herkennen? In ganzenpas waggelt hij naar me toe en begint te spelen met heen en weer dansende vingers op het krantenpapier. Ik neem hem op en kan het niet laten om hem toch eens goed te bekijken en hem vervolgens plat te knuffelen. Zo’n maximale dosis schattigheid is ook zo moeilijk te weerstaan. Het figuurlijke lelijke eendje dat later een nog mooiere zwaan zal worden laat zijn ongenoegen blijken wanneer hij zijn vlijmscherpe tanden in mijn vingers plant. Al kreunend vecht hij zo hard hij kan tot hij met al zijn kleine voetjes terug op de begane grond staat. Boos kijkt hij me aan als hij zijn tredje verder zet. Terwijl hij naar de krant holt om zijn plasje te doen staat een andere pup wankelend op zijn poten me aan te staren. Deze vraagt zich wellicht af welk gek wezen nu weer voorover gebogen voor zijn neus staat. Hij draait zijn kop wanneer datzelfde gekke wezen even gekke geluiden maakt. Vol goeie moed trekt het kereltje zijn stoute schoenen aan en strompelt mijn richting uit. De rest van de nest weet niet waarmee zich eerst bezig te houden; hetzij met de pluche beestjes spelen of eerst hun plasje doen. Misschien een grote boodschap maar daar lijkt het merendeel zich nog geen zorgen over te maken. Zo zwak als ik ben til ik het kereltje op en duw hem tegen me aan, iets waar de kleine vechtersbaas niet van moet weten. Hij voelt zich de captain Jack van de bende en zal zich niet gewonnen geven tot ik achter zijn oren krab. Zo zwak als hij dan weer is laat hij zijn kopje op mijn arm rusten terwijl zijn argusoogjes stillaan wegebben in deze wereld van onschuldig genot. Hij lijkt er gerust in te zijn. Dezelfder tijd voelt de pup een hongergevoel in zijn maagje opkomen en denkt dat mijn kin én mijn vinger een tepel is waar hij naar hartelust kan aan zuigen terwijl zijn honger kan worden gestild. Mijn gezicht hangt vol puppiekwijl wanneer de bengel me teleurgesteld aankijkt. Tot zijn grote vergissing beseft hij dat ik niet het wezen ben dat hem melk kan bieden. De fokker lacht zich te pletter. Terwijl ik geniet van de schelm vraag ik me diep van binnen af hoe mensen zulke kleine, schattige en tegelijk onschuldige dieren gewetensloos kunnen pijnigen. Bedroefd denk ik aan mijn eigen hond, de sukkel die de pech gehad heeft om tussen stront geboren te worden terwijl de fokker van deze hondjes van hot naar her rent om elk keuteltje binnen de minuut opgeruimd te krijgen. Ze krijgen de beste voeding terwijl de mijne stro kon vreten en soms eens tevreden mocht zijn als haar moeder geen troef  kreeg. Deze pupjes lijken niet te beseffen in wat voor een gelukkige, warme omgeving ze zijn geboren. Ze mogen van geluk spreken dat de baasjes van hun mama het goed met hen voorhebben en dat ze niet moeten leven in een schuur terwijl in de winter de ijzige wind door merg en been raast of wanneer de zon in de zomer f el op het hooi schijnt zodat er een walgelijke geur van hondenstront en urine heerst over hun nest. Ach, het doet pijn te weten dat er zoveel bandieterij bestaat onder de honden, in de gehele dierenwereld. Op tv noemt men het broodfok, ik noem het smeerlapperij. De pup is tussen mijn gedachten door in slaap gevallen op mijn arm. Hij lijkt zo gelukkig en eigenlijk vraag ik me wel af waaraan hij nu denkt. Zou hij dromen dat zijn toekomstig baasje in kampioenklasse gaat werken met hem of zou hij een sofa-hond worden? Zal hij nog zijn rode halsband hebben tegen hij vier maand is of zou hij een stoere zwarte band krijgen? Misschien wordt hij wel een stevige kerel die iedereen verstomd doet staan wanneer hij in de ring stapt, trouw aan de zijde van zijn baas. Of wie weet zal hij kampioen in pakwerk worden? Aan de hand van zijn stevige beet in mijn vingers vermoed ik glimlachend het laatste.   Niemand hoeft zich zorgen te maken, laat hem nu maar weer vredig slapen tussen mama, zijn broers en zusjes, knabbelend op het oor van meneer pluche konijn.

Peursum Doreen
0 0

Opleiding

Publicaties

Prijzen