Aanvankelijk werd er niet eens gevloekt. Ik stond onder een onschuldige tuindouche. Op een andere foto drink ik cola met een rietje, aai ik een geit of zit een kuiken op het blad van een kinderstoel.
Jaren gingen voorbij, wezens kwamen langs, gisteren nog mensen om een aaibeest te bestellen, “liefst een reutje met een mooie kop” en tante zwom vorige zondag met Liesje, Loesje en drie kinderen in de vijver waarrond er brem en wilgen groeiden.
Ze graasden intussen, pikten wormen, zochten zaden, sliepen in hoekjes, tegen kantjes in een hok dat opgetrokken was uit hardhouten paletten, platen en asbestgolven op het dak waaronder een bok aan een ketting lag die zichzelf op de kop piste.
“Zolang hij vastligt, ben ik niet bang,” zegde moeder en vader had niet liever dat alles zich probeerde voort te planten. Voor de pony had hij nog geen oplossing gevonden.
Altijd leuk. Een veulentje op de kleine prairie. Heuveltjes lagen rond de vijver. Donkere aarde had men ooit afgegraven in een zoektocht naar rein zand en dat was er zowaar ook.
Een rustig wateroppervlak dreef daar, met eronder ondiep water, ontelbare kikkers, nog meer kikkervisjes in de late lente en een blauwe sproeimachine kwam wel eens haar tank reinigen.
Op die plaats, waar het ding zijn slang in de vijver legde, was alles dood. Geen kruid groeide er. Op die kale plek verried geen bloem de dader en ik was aan het graven.
In de aarde was het fris. In een heuvel zou een gang naar een ondergrondse verbergplaats leiden. “Zorg dat het niet instort,” zegde moeder terwijl ze de soep inschepte met volledige vingers.
Fingerspitzengefühl
deel 1 van 'Opstijgend vocht uit onnoemenswaardige bron'
uit de reeks 'Over eelt en zurkelteelt'