Over de weg in het kapbos, tussen eiken, zieke ratelberken en het fluthout van vlieren kwam hij opgereden tot bij het kot. Rond tienen was het, bij lichte nevel en ikzelf zat tussen de frambozenstruiken. Ze woekerden daar aardig in die zandgrond, op die oever.
De beestenwagen had een vuilwitte cabine en een groot achterberd werd neergelaten. Achterwaarts werd een knol uit het vehikel gedreven.
Ik denk dat het beest de ganse weg met zijn kop naar beneden moet hebben gestaan om zijn oren en kop niet te stoten tegen het ijzeren dak.
Vier witte kousen, een nerveuze mond en de ogen van een hengst waren het die eerst in mijn richting keken en dan naar het kot, waar Loulou stond. Ze werd naar de plaats van de daad gebracht; ook moeder keek toe, door het keukenraam, met natte wangen.
Ajuin! Denk. Gerust. Later zou ik dromen. Dat ze niet ophield bij het einde van die wortel. Dat ze door bleef snijden, vingerschijfjes. Rood, het vermengde zich met het oranje van de schillen. Ook later, samen met wat resten brood dat sporen droeg van ketchup. Voor een grote pony of een kleine paard?
Ik weet het niet, wat de bedoeling geweest was en handen, dezelfde die daarnet nog het stuur vasthielden, tilden nu de paardenpenis op, brachten hem in onze Loulou. “Grappig gezicht,” zei mijn vader, eenmaal alles voorbij was en terwijl hij rond de middagstond puree in zijn bord schepte.
Aardappelen, dat waren het geweest. Geen ajuinen noch wortelen waren kleingesneden en "die hengst kon gewoon op zijn voorpoten steunen terwijl ze gedekt werd,” ging zijn enthousiaste mond verder.
“Moest dat?” Moeder sprak en ze vroeg of hij ook aan de geboorte van dat te grote veulen gedacht had.
Mijn vader sneed door het vlees, vlak naast het bot van de varkenskotelet.
Little horse on the prairie
deel 2 van 'Opstijgend vocht uit onnoemenswaardige bron'
uit de reeks 'Over eelt en zurkelteelt'