In het water zwemmen nu kerstkarpers, zomerbliek, blinde vissen zonder geheugen, snoek op zoek naar een verrassing, ingeblikte sardines blijven liggen in de winkel omdat de kreeft -lekker- klauwen heeft.
Aan het oppervlak is niets te zien. De onschuld, vergane kleuren en het onbewuste kwaad, ze schuilen in de roest van mijn gocart. Belletjes, lichtjes schijnen in de bomen, de vijver zwijgt vermoord.
Er is niet eens een lijk. Niets lijkt wat het is, alle klavertjes vier, ze zijn voor deze geit. Op een tiental stappen van de put met de kadavers, zal zij, deze nacht, gras herkauwen.
Brij voor de geitenbreier
deel 2 van 'Opstijgend vocht uit onnoemenswaardige bron'
uit de reeks 'Over eelt en zurkelteelt'