We zitten zwijgend naast elkaar in de auto. Bart lijkbleek achter het stuur, ik als in een pijnlijke roes. Het lijkt alsof mijn middenrif tegen mijn rug plakt. Ik probeer Barts blik te vangen, maar hij houdt zijn ogen strak op de weg gericht. De auto krijgt een stevige ruk wanneer een vrachtwagen ons met een rotvaart voorbij steekt. Bart klemt zijn kaken op elkaar, ik weet dat hij inwendig vloekt. Mijn oude Nissan Micra puft en steunt tegen negentig per uur op de rechterrijstrook, terwijl we om de paar seconden voorbij worden gestoken. Voor het eerst sinds we elkaar kennen steekt Bart het niet op de wagen en maak ik geen grapjes over zijn rijstijl. Vandaag heeft ons allebei het zwijgen opgelegd. Wanneer we na tien eindeloze minuten de snelweg verlaten en hij de wagen even later de oprit op manoeuvreert, voel ik hoe mijn lichaam zich overgeeft aan een opslorpende vermoeidheid. thuis.
Hij is intussen om de auto heen gelopen en opent mijn portier. Een niet te benoemen gevoel gaat door me heen wanneer hij het wiegje van mijn schoot tilt. Ik onderdruk de neiging om ze uit zijn handen te trekken, stap uit en loop hem moeizaam achterna naar de voordeur. We zwijgen nog steeds. De hiel van zijn linkerschoen is helemaal scheefgelopen en de kraag van zijn hemd zit dubbel. Heel even lijkt het of hij terug mijn puisterige buurjongen is en we allebei weer dertien zijn. Ik weet niet meer wanneer mijn afgrijzen voor hem juist is omgeslagen in liefde. Hij is er gewoon nooit niet geweest.
‘Zal ik hem in zijn wieg leggen?’ vraagt hij zonder me aan te kijken. Ik wil hem vragen wat hij denkt. Of hij boos is op mij. Hem zeggen dat zijn kraag dubbel zit.
‘Ja, dank je. Vind je het goed als ik me even in de zetel leg?’
‘Tuurlijk, schat. Ik ben in de keuken, roep maar als je me nodig hebt.’
Ik wacht tot hij in de keuken is verdwenen en buig me over het witte babybed. Otto is zo stevig ingepakt dat hij wel een popje lijkt. Hij ziet er prachtig uit. Zijn neus is rond en stevig, zijn kleine lippen zijn perfect gevormd.
‘Wat ben je mooi, lieveling.’ fluister ik tegen zijn volmaakte gezicht.
‘Mijn kleine, mooie Otto.’
Ik leg mijn hand op zijn gemutste hoofdje. De vroedvrouw heeft gezegd dat we daar beter afblijven omdat zijn schedel nog niet helemaal af is, maar ik kan me niet inhouden. Even lijkt het of hij beweegt. Alsof zijn lichaam zachtjes schokt en hij dadelijk zal wakker worden. Ik weet intussen dat hij koud en hard aanvoelt en ik zie de donkere vlek boven zijn linkeroog. En toch krijg ik de gedachte dat hij plots wakker kan worden maar niet uit mijn hoofd. Ik blijf beweging in zijn armen zien. Zoals eergisteren.
Eerst bewoog hij zijn vuisten in lichte schokjes, daarna strekte hij zijn vingers en begon hij zijn hoofdje te schudden. Daar was ik niet op voorbereid. Hij opende zijn ogen en keek recht in de mijne. Helblauw. Daarna gleden ze zachtjes weer dicht. Ik heb altijd gedacht dat ik nooit over een vorm van moederinstinct zou beschikken, maar op dat moment voelde ik hoe het me bij de keel greep. Een enkele blik heeft mij van een doodgewone vrouw tot een moeder gemaakt. Twee, hooguit drie seconden. Ik kan onmogelijk uitleggen hoe het komt en hoe het voelt. Als ik lang genoeg naar hem kijk, lijkt het alsof hij zijn ogen toch opnieuw opent. Alsof het allemaal maar een droom was.