Middag op de Markt
Hij trekt de punt van zijn kraag recht en wisselt de zwarte leren boekentas van hand. Haalt een hand door zijn te lange haren. Donker, wild, weerbarstig. Licht grijzend vlak tegen de kruin aan, maar dat zie je alleen van erg dichtbij. Zijn vrouw had er onlangs met ernstig gezicht naar gekeken, die kruin van hem. Aan haar ogen had hij het gezien, dat het zover was. Onomkeerbaar. De eerste tekenen van jeugdige vergankelijkheid. Hij wandelt verder met stevige tred. Het schuren van de mouw van zijn jas tegen zijn romp maakt een ritselend geluid. Het geluid van haast, noemt hij het, want je hoort het alleen bij mensen die zodanig vlug wandelen dat hun armen ongecontroleerd op en neer naast hun lichaam vliegen. Alsof ze elk moment kunnen opstijgen, in de hoop alsnog op tijd ergens toe te komen. In de verte ziet hij de halte in de ochtendmist opdoemen. Al jarenlang wandelt hij dagelijks naar dezelfde halte. Tram acht. Al jarenlang doet hij dagelijks hetzelfde traject. Twee keer. Elke dag opnieuw. Hetzelfde jasje, dezelfde boekentas, dezelfde ongecontroleerde armbeweging. Opnieuw en opnieuw en opnieuw. Zelfs het hobbelige voortglijden van de tram over de sporen is dagelijks even repetitief. Doe-doek. Doe-doek. Binnen drie tellen komt er een bocht. Piep. Hij houdt van repetitieve handelingen, daar niet van. Hij vindt het fijn dat hij weet wat er komen zal. Hij is geen mens van verandering. Hij gebruikt al sinds zijn tienerjaren dezelfde eau de cologne en draagt al jaren dezelfde afgetrapte schoenen die hij ooit van zijn vrouw kreeg. Zijn dagen waren perfect voorstelbaar, tot in de puntjes, vanaf het moment dat hij ‘s ochtends zijn bed uitstapte. Tot er gisterenmorgen geen boterhammen met kip curry voor hem klaar stonden op het aanrecht, en zijn vrouw diezelfde avond zonder aankondiging ook niet meer thuis kwam. Nu klinkt zelfs de tram niet meer repetitief.
Hij denkt na over hoe en wat er gebeurd kan zijn, maar na een half uur leegte komt hij tot de constatatie dat hij eigenlijk niet zo goed nadenken kan. Hij heeft dat nu eenmaal al zo lang niet meer hoeven te doen. Alles is altijd maar ok geweest zoals het was. De laatste keer dat hij nadacht over wat hij wilde eten, is meer dan tien jaar geleden, bedenkt hij zich. De laatste keer dat hij op vakantie ging ook. Dat hij op vakantie wilde. Dat hij een curryworst special van de frituur achter de hoek wilde. Pas op, dat wil niet zeggen dat hij alles tegen zijn zin doet. Dat hij ongelukkig is. Elke dag eet hij kipcurry tussen zijn boterhammen, omdat hij ervan overtuigd is dat er echt niets lekkerders bestaat. Elke dag heeft hij zijn nylon zwart jasje aan, ook al is dat geen mode meer sinds hij veertien was. Het voelt vertrouwd, en dat is goed genoeg. Net zoals zijn vrouw, denkt hij dan. Vertrouwd. Wat een mooi woord. Dat wil niet zeggen dat hun relatie dood is, dat ze berusten in een vlucht naar vroeger. Ze weten gewoon perfect wat ze aan elkaar hebben. En dat vindt hij niet zomaar alleen slecht. Hij heeft hoegenaamd geen behoefte terug te denken aan de tijd dat hij zijn stropdas net dat beetje meer aanspande om er gesofisticeerd uit te zien. Dat hij haar witte rokken net dat beetje teveel ophief wanneer ze haar laarsjes optrok. Dat wil niet zeggen dat ze verlangen allebei weer tieners te zijn die elkaar verlegen, hitsig en met het schaamrood op de wangen liefdesbriefjes toestaken door de spijlen van de schoolpoort. Zij onbereikbaar, in de vierde klas van de meisjesschool, tussen de nonnen. Hij leutig stoer, in het college handbewerking bij de paters. Twee verschillende scholen onder één dak. Een gietijzeren poort die hun liefde van elkaar scheidde, willekeurig neergepoot door God de Vader. Zo gevochten dat hij heeft voor haar. En het enige wat hij zich nu nog kan herinneren, is hoe ze de staart van de kat aait. En hoe ze haar keel schraapt vlak voor ze zich omdraait in haar bed, wanneer ze gaat slapen.
Hij kijkt om zich heen, zijn nek kraakt. Het huis ligt er nog steeds kraaknet bij, alsof er niets gebeurd is. Ze heeft het prachtig ingericht, denkt hij. De moderne meubels en geometrische lijnen zijn eigenlijk niet helemaal zijn ding, maar het resultaat mag er toch wel wezen. Hij weet nog goed hoe ze hem van de ene meubelwinkel naar de andere meetroonde. Wat dacht hij van een ijzeren tafel en een zwarte eiken boekenkast? Hij had er geen idee van. Doe maar wat jij goed vindt lieverd, zei hij, ik vertrouw je helemaal. Ze glimlachte dankbaar op dat moment, daar in de twintigste meubelzaak die ze die dag bezochten. Haar ogen zacht en warm, maar tegelijkertijd vurig en vastberaden. Hun gloednieuwe huis was in goede handen, wist hij. Nog even, en ze zou een nest voor hun tweetjes gebouwd hebben. Ondertussen is dat al jaren geleden. De meubels zijn niet modieus meer, het leer van de zetel is zacht, dun en vaal geworden. Dat vindt hij niet erg, integendeel. De zetel is perfect doorgezakt op de plaats waar hij altijd zit. De eiken boekenkast kraakt ondertussen onder het gewicht van haar inhoud, het blad van de ijzeren tafel is bedekt met krassen. En haar ogen zijn al lang niet warm, zacht, vastberaden of vurig meer, maar vooral moe. Zo gevochten dat hij heeft voor haar. En het enige wat hij zich nu nog kan herinneren, is hoe ze de staart van de kat aait. En hoe ze haar keel schraapt vlak voor ze zich omdraait in haar eigen bed, wanneer ze gaat slapen. Ze had dat voorzichtig aangepakt, dat van dat bed. Hij snurkte en woelde ’s nachts vreselijk, en zij geraakte daar moeilijker en moeilijker van in slaap. Eerst werden haar ogen en haar haar dof, daarna kreeg ze een lastig hoestje. Oververmoeid, zei de dokter. En hij wist dat het zijn schuld was. Maar wat was de oplossing? Man en vrouw horen nu toch eenmaal samen te slapen, opperde hij onzeker. En toch. Twee weken later kwam er een bevriend schilder de logeerkamer in het zachtroze schilderen. Er werd een nieuw bed geleverd, en dat was dat. Van toen af aan dekte hij haar elke avond onder, en bleef hij naar haar kijken tot ze inslaapt. Zoals bij de kinderen die hij altijd wilde, maar die ze nooit kregen.
Hij is moe. Hij kan zich moeilijk concentreren op zijn werk. Zijn baas stelde voor dat hij enkele dagen thuis zou blijven, maar daar heeft hij weinig zin in. Hij wil graag blijven vasthouden aan zijn dagelijkse tramritten, zijn zwartleren boekentasje en zijn afgetrapte werkschoenen. De rapporten die hij opmaakt en naar het management in Lyon verstuurt. Hij zou niet weten wat hij nu anders zou moeten doen. Hij weet dat hij vooral rustig moet blijven om zijn vrouw terug te vinden. Rustig. Dat wordt hij alleen als hij op elk moment perfect weet wat er komen gaat. En het is al meer dan gek genoeg niet te weten wat hij vanmiddag zal eten. Sinds zijn vrouw zoek is, staan er geen boterhammen met kipcurry meer voor hem klaar, en is hij genoodzaakt zich neer te leggen bij de gebrekkige kookkunsten van het cafetaria-personeel. Zo kiest hij elke dag voor een kom dampende soep, begeleid van een witte pistolet met minarine, maar welke soep hij zal eten, weet hij niet. Elke dag is anders. Bovendien is het in zijn bedrijfskantine perfect mogelijk een oranje tomatensoep voorgeschoteld te krijgen, of een groene wortelsoep die naar courgette smaakt. Daar raakt hij maar moeilijk overheen. Wanneer je een cd met cellosuite’s van Bach opzet, verwacht je ook geen elektrische gitaren te horen. Hij heeft het probleem al meermaals aangekaart bij het management, maar in het bedrijf werken meer dan 3000 mensen met meer dan 3000 wensen, en de zijne is daartussen niet van prioritair belang, zo werd hem verteld. Hij probeert dan maar te leven met het idee dat elk middagmaal een verrassing zal zijn, en dat de naambordjes bij de grote salamanders soep geen garantie zijn voor de inhoud. Zijn duim speelt onophoudelijk met de trouwring aan de ringvinger van zijn rechterhand. Gek, die draagt hij pas weer sinds zijn vrouw verdwenen is. Alsof hij wil laten zien dat ze wel terug gevonden moét worden omdat ze zijn bezitting is. Of omdat hij zich schuldig voelt, misschien is het wel zijn schuld dat zijn vrouw kwijt raakte, omdat hij zijn ring al jaren niet meer droeg.
Hij weet nog hoe hij de eerste avond na haar verdwijning op zijn knieën voor zijn nachtkastje zat, op zoek naar het gouden onding. Hij wist dat hij het artefactje van wat ooit een liefdesdroom was – nu slechts een zeurende herinnering in zijn achterhoofd – érgens in zijn nachtkastje had gepropt, nadat hij tot de pijnlijke vaststelling was gekomen dat zijn ooit ranke vingers zich tot zijn kipcurry-verbruik waren gaan verhouden. Hij kreeg het ding aan noch uit, en verwenste elke herinnering aan zijn jonge, gelukkige, fitte leven tot in het donkerste hoekje van een compleet zinloos meubelstuk. Niet dat hij zijn vrouw minder graag was gaan zien, maar gewoon omdat niet in onvrede wilde raken met zijn huidige bestaan. Omdat hij niet meer wilde denken aan de tijd dat hij een jonge kerel met een getraind lijf en een hoop wilde dromen was.
Hij is nog steeds diep in gedachten verzonken naar zijn rechterhand aan het kijken wanneer de postjongen zijn kartonnen kantoortje binnen stapt met een brief voor hem in zijn hand. Vreemd, hij had al twintig jaar lang geen brief meer gekregen. Met licht trillende handen scheurt hij de enveloppe stuk. Tergend traag, onzichtbaar naar adem happend. De receptionist blijft onaangenaam lang in zijn kantoor staan en kijkt hem met vragende blik aan. Jonge mensen hebben geen greintje respect voor privacy meer. Dat komt misschien wel door al die sociale media en virtuele identiteiten van tegenwoordig. Je hoeft alleen nog maar iemands naam in de searchbalk van Google te typen, en je vindt zijn hele leven terug. Hij vindt dat geen goede evolutie in deze wereld. Het idee dat iemand zomaar elk detail uit zijn leven kent zonder dat hij die persoon ooit maar heeft gezien, beklemt hem. Al heeft hij eigenlijk geen enkel idee wat er nu juist zo interessant zou kunnen zijn aan zijn leven. Buiten het feit dat hij altijd kip-curry tussen zijn boterhammen eet en dat hij zijn vrouw kwijt is.
Het is een korte brief, ziet hij meteen. Het dubbelgevouwen blad is nauwelijks groter dan een post-it, in dik, geribbeld papier. Hij herkent meteen het logo van het Museum voor Moderne Kunst uit de stad. Hij is er vorige week nog naar een tentoonstelling over de geschiedenis van de jazz geweest. Het was eerder en vernissage waar jonge kunstenaars hun werk tentoon konden stellen. Wel boeiend, maar een leerzame kroniek was het niet geweest. Hij had er meer van verwacht. Het briefje telt slechts vier woorden. En één smiley. Ook daar heeft hij een hekel aan. Hij vindt het een teken van onstabiliteit, het gebruik van smiley’s. Alleen pubers en labiele werklozen gebruiken ze, denkt hij afkeurend.
Hij schudt zijn hoofd. De grote hanenpoten in dunne, zwarte stift ergeren hem mateloos. Opnieuw een teken van onstabiliteit. Zelf schrijft hij zo klein mogelijk, zo recht mogelijk, zo duidelijk mogelijk. En altijd met zijn metalen regel. Proper, overzichtelijk en 100% recht. Daar wordt hij rustig van. Dan leest hij de tekst. Zijn adem stokt. Hij is haar kwijt.
‘ZE IS WEG. VOORGOED. :)’