Over Annelies Leysen

Annelies is een dertiger met een handvol wilde dromen en twee nog wildere kinderen. Vroeger wilde ze Paus of minister van cultuur worden en hield ze van salami. Nu eet ze geen vlees meer en schrijft ze uit noodzaak. In 2016 verscheen haar debuutbundel ‘In deze transparante wereld’. Haar werk verscheen al in onder meer De Optimist, Kluger Hans, Reveil en Deus Ex Machina. De komende maanden zal ze al schrijvende haar eigen schrijfstem proberen te doorgronden op https://verlorenvliegen.wordpress.com.

Teksten

Vast

De ijzeren poort valt met een metalige klik achter me in het slot. Een paar seconden lang blijf ik staan en wrijf met mijn linkerhand over mijn geschoren kop. Buiten. Voor het eerst in jaren proef ik echte verse lucht in plaats van die mengeling van stinkende sokken, zweet en waterachtige tomatensoep. Dit voelt fucking great. Het is vreemd om terug mijn eigen kleren te dragen, ze herinneren me aan de jongen die ik was toen ik hier binnenkwam. Ik zet mijn oude Antwerp-pet op, krom met beide handen de klep. ‘Christos!’ Met uitgestoken hand komt Hugo naar me toegelopen. Zijn kaki parka is te groot en de pijpen van zijn geklede broek te lang. ‘Ben je er klaar voor?’ Ik vergeef hem zijn zenuwachtige lach, ik moet mijn focus zien te behouden. ‘I was born ready, Hugo. Ik ga het goed doen deze keer. Serieus.’ Ik schud zijn slappe hand en trek de kraag van mijn jeansjas recht. ‘Hebben we nog tijd voor een sigaretje?’ Zonder zijn antwoord af te wachten schud ik een Bastos uit het verkreukelde pakje en steek hem op. De eerste trek is altijd bitter, maar hier komt de smaak zoveel sterker binnen dan achter de muren. Ik heb zo lang uitgekeken naar het moment dat ik hier zou staan. Het is anders dan ik had gedacht dat het zou zijn. Ik neem een trek, gooi mijn hoofd in mijn nek en adem nog dieper in. Hugo glimlacht en neemt plaats achter het stuur terwijl ik de rook langs mijn neusgaten uitadem. Aan de autospiegel hangt een grote rode dobbelsteen van pluche. Normaal rook ik mijn sigaretten helemaal op tot aan de filter, binnen zijn ze schaars goed en vooral overprijsd. Nu neem ik haastig nog een lange trek, gooi de halve Bastos op de grond en trap hem uit met mijn voetzool. Gewoon omdat het kan. Binnenkort kan ik zoveel sigaretten kopen als ik wil. Ik open het portier van de wagen en probeer plaats te nemen op de passagiersstoel. Mijn benen zijn te lang, mijn knieën zitten pijnlijk tussen mijn eigen lijf en het handschoenkastje gekneld. Wanneer we een twintigtal minuten later een parking oprijden, krijg ik een opgewonden gevoel in mijn maag. Mijn darmen rommelen en mijn linkerbeen trilt onophoudelijk, ik krijg het maar niet onder controle. Ik hoop dat Hugo het niet opmerkt. Ik moet deze job gewoon binnenhalen. Mijn hele toekomst hangt van dit moment af. ‘Het is zover,’ zegt hij zacht terwijl hij de motor van de wagen stil legt. Het is aan mij. ‘Wat is het eerste dat je gaat doen wanneer je vrijkomt? Ik bedoel, als je deze job in de wacht sleept?’ Ik hoor een lichte aarzeling in zijn stem. Nu pas besef ik dat ik niet weet of hij op de hoogte is van mijn dossier, maar zijn blik verraadt niets. ‘Weet ik niet. Ik mag de rest van mijn straf in huisarrest met een enkelband uitzitten. Overdag werken, ’s avonds thuis.’ Zonder er erg in te hebben leg ik een rare klemtoon op het woord thuis. ‘Ik wil wel naar het frituur gaan. Een grote met satékruiden en een curryworst special bestellen. Met curryketchup.’ Hij lacht en legt zijn warme hand op mijn schouder. ‘Ik weet zeker dat je het goed gaat doen. Blijf gewoon rustig. Laat je niet uit je lood slaan, jongen. Je bent het waard.’ Ik kan me niet herinneren dat iemand ooit zoveel vertrouwen in me heeft gehad en ik vind het moeilijk om niet te laten zien hoe erg zijn woorden me raken. ‘Ok. Wish me luck!’ zeg ik terwijl ik mijn opgetrokken benen uit de auto wring. ‘Ik duim, man. Ik kom je binnen een uur hier weer ophalen.’ Ik sla het portier van de wagen dicht, te hard, en loop naar de deur waarop ik in witte letters ‘onthaal’ zie staan. Wanneer ik achterkom kijk, zie ik dat Hugo een duim naar me opsteekt.  Today is the first day of the rest of your life, denk ik terwijl ik even een vuist maak om mezelf op te peppen. Ik wil naar het onthaal lopen, maar mijn voeten willen niet mee. Achter me start Hugo de motor terug, voor ik het besef rijdt hij weg. Voor het eerst in bijna tien jaar ben ik helemaal alleen. Niemand heeft me in de gaten, ik zou perfect kunnen weglopen. Tegen dat Hugo door heeft wat er gebeurd is, zou ik allang verdwenen zijn. Het weer is omgeslagen, de wind striemt in mijn gezicht. Binnenkort is het zover, de speeltijd is voorbij. Verstandig zijn. Ik mag het deze keer niet verpesten. Mijn blik glijdt over het grote gebouw waar ik binnenkort zal komen werken. Het is zo indrukwekkend groot dat ik er ongemakkelijk van word. Hoe moet ik dit allemaal doen? Ik knijp mijn ogen dicht en probeer rustig adem te halen, zoals ik het in de agressiebegeleiding heb geleerd. Dit keer lukt het niet, ik krijg bijna geen lucht binnen. Ik heb een groot deel van mijn volwassen leven achter tralies doorgebracht, en nu moet ik het plots zelf gaan doen. Waar zal ik gaan wonen? Ik adem diep in en uit en begin doelloos te wandelen. Ik moet mezelf zien te kalmeren. Ik mag het niet verpesten. Niet nu. Wat als ik niet sterk genoeg ben? Wat als het weer fout loopt? Ik kan dit niet. Dit komt niet goed. Wat moet ik doen? Het lijkt wel of er een steen van honderd kilo in mijn hoofd zit. Ik kan niet helder meer nadenken, ik moet hier weg.

Annelies Leysen
0 0

Brief aan mijn psychiater

Ik at vandaag een overrijpe peer en vergat mijn medicatie te nemen. Dat waren allebei aangelegenheden met een bijzonder gevolg. Het vruchtvlees van een overrijpe peer is vaak korrelig en dat vind ik vreselijk. Om de smaak zo snel mogelijk weg te krijgen stak ik alles wat ik in mijn vrijwel lege ijskast kon vinden in sneltempo binnen. Een stuk gesmolten en terug uitgedroogde kaas, een potje mango-yoghurt waarvan het dekseltje al bol stond en een stuk rauwe paksoi. In mijn blinde paniek vergat ik dat ik nog een grotere hekel heb aan paksoi dan aan overrijpe peer, maar toen ik het me realiseerde was het te laat. Plots proefde ik alleen nog de tongkus van mijn vorige geliefde die wel graag paksoi at en er elke week een uit de winkel meebracht, ook al vroeg ik keer op keer om dat niet te doen. De smaak van die vorige geliefde deed me kokhalzen. Ik gaf drie keer over en ging toen op de koude badkamervloer liggen tot de stenen warm en ik koud waren geworden. Geen idee hoeveel tijd er voorbij was gegaan. Toen ik opstond, voelde ik die zware mist in mijn hoofd optrekken. Die mist die niet in woorden te vatten is maar die oorverdovend een chemisch onevenwicht in je hersenen aankondigt. Nu ik erover nadenk weet ik niet goed of het wel mist is, en geen vijf meter sneeuw. Het resultaat is namelijk hetzelfde: je zit vast, opgescheept met jezelf, en je kan niets doen. Probeer je dat toch, dan wordt je letterlijk en figuurlijk verpletterd. Als ik u dit zou vertellen zou u meteen mijn dosis verhogen, dokter. U zou zwijgen, knikken, schrijven. En ondertussen zou ik die nieuwe tennisbaan in uw tuin betalen, bij elke seconde die wegtikte. Tachtig euro per kwartier. Nog eens twintig voor de nieuwe pillen. En mijn koelkast is al zo leeg. Daarom ben ik gestopt met onze afspraken, dokter. Nog meer sneeuw kan ik niet aan. Geen zorgen dokter, ik zal u schrijven. Dan hoeft u me niet te missen en hoeft u zich geen zorgen te maken. Het gaat goed met me. Op goede dagen drink ik koffie en kijk uit het raam naar de naakte overbuurman. De straat is te breed dus zijn piemel kan ik niet echt goed zien, maar zijn donkere rugharen vormen een pijl, van aan zijn schouders tot aan zijn bilnaad. Hij verschijnt altijd maar enkele seconden voor het raam, dus ik moet de hele dag op de uitkijk staan om hem niet te missen. Dat is een fijne bezigheid. En op slechte dagen lig ik op mijn badkamervloer, samen met dat chemische onevenwicht en die sneeuw. We hebben er al zo vaak gelegen dat we aan elkaar gewend zijn geraakt. Ik hoop dat u mij niet te erg mist, dokter. Het zal vast moeilijk zijn om me los te laten, maar voor u het weet is er iemand anders die elke vrijdag om 11 uur in uw wachtkamer zit wanneer u de deur opent. En ooit, dat weet ik zeker, kom ik weer bij u terug.

Annelies Leysen
78 7

Reinhoudt

Ik ben hier al vaak geweest, en toch ziet de statige gevel er nog altijd donker en dreigend uit. De makelaar is al tien minuten te laat en mijn het zonlicht prikt fel in mijn ogen. Dat laatste wijntje gisteravond was duidelijk te veel. Hoe graag wil je het pand verkopen als je er zelfs niet in slaagt op tijd te komen? Ik laat mijn blik terug over de gevel gaan, het woord ‘monumentaal’ komt automatisch bij me op. De rozige glas-in-lood ruitjes zijn zo vuil dat je er bijna niet meer door kan kijken. Ik kan me nog levendig voorstellen hoe ik vroeger kerst vierde aan de andere kant van het raam. Grootmoeder toverde er elk jaar opnieuw in om een gigantische kerstkalkoen met truffelvulling op de tafel. Als kind keek ik met een mengeling van bewondering en afschuw toe terwijl ze tijdens het koken haar arm tot bijna aan de elleboog in het achterste van de vogel liet glijden om hem te vullen. Ik kreeg dat beeld maar niet uit mijn hoofd, ook niet wanneer ze het intussen krokant gebruinde gevogelte enkele uren later op de overdadig gevulde kerst tafel zette. Ik durf haar nog steeds niet te vertellen dat ik vegetariër ben geworden. ‘Excuseer voor de vertraging, ik vond nogal moeilijk parkeerplaats in deze buurt.’ Een man met warrig haar en een stoppelbaard steekt zijn hand naar me uit. ‘Ik ben Kevin, de makelaar. Heeft u het makkelijk gevonden?’  Terwijl ik zijn hand schud, valt mijn oog op de rouwranden aan zijn vingernagels. Er zit een vlek op de kraag van zijn iets te strakke hemd. Moest ik echt interesse hebben gehad in het huis, zou dit een afknapper van formaat geweest zijn. ‘Zullen we naar binnen gaan?’ vraagt hij vrolijk.  Ik knik zonder iets te zeggen en volg hem het portaal in. In de hal zie ik meteen de glooiende stenen trapleuning waarvan mijn broer en ik altijd naar beneden gleden. Een seconde lang denk ik aan het litteken op mijn knie dat ik overhield aan die ene keer dat mijn kousenbroek bleef haken.‘Zoals u kan zien mevrouw: een prachtige hal met alle authentieke elementen uit de jaren twintig. De trap is opgetrokken uit massieve kalksteen en de vloertegels zijn ook nog de oorspronkelijke. U voelt in de hal al meteen de klasse die het pand uitstraalt. Een zeer mooie burgerwoning.’ Ik kijk naar de charmante vloertegeltjes  die onder de bruine plekken zitten of gebarsten zijn. De stenen trap en de majestueuze luster aan het plafond vullen de ruimte. Maar de muren, ooit stijlvol wit, zijn in de loop der jaren lelijk vergeeld en staan vol zwarte strepen. De vergane glorie stemt me triest. Ik wil zo snel mogelijk naar de kamer zien waarvoor ik gekomen ben, zodat ik hier weg kan. De makelaar zwijgt even en lacht me hoopvol toe, maar ik weet niet wat te zeggen. Hij knikt en gebaart me hem te volgen naar de woonkamer. Die ziet er nog helemaal uit zoals ik me ze herinner. Ouderwets bloemetjesbehang, een fraaie visgraat parket en grootmoeders robuuste, lange buffetkast van kerselaar tegen de muur. Zou de afstandsbediening van de tv nog altijd in het bovenste schuifje liggen? De eiken planken kraken theatraal onder mijn voetstappen. Het ontroert me. In gedachten zie ik grootmoeder traag naar de eettafel lopen om de schaal violettes te nemen. Ze had er altijd wel eentje in haar mond, op eender welk moment van de dag. In het rusthuis krijgt ze er geen meer, de verpleging zegt dat ze aan haar suiker moet denken. Aan het raam staat nog steeds het ziekenhuisbed waarin ze de laatste jaren sliep. Het doet me denken aan een artikel dat ik onlangs las. Blijkbaar worden rolstoelen en ziekenhuisbedden vaak als verkooptruc gebruikt in de immosector. Maar ik heb dit huis nooit zonder het bed geweten. De ruimte is donker en muf, maar groter en plechtiger dan ik me herinner. Ik kijk naar de ornamenten aan de lambriseringen die het hoge plafond omranden. Het moet zeker twintig jaar geleden zijn dat ik hier nog ben geweest. ‘Dit is de ideale ruimte om mensen te ontvangen, vind u niet? Mooie houten vloeren, hoge plafonds, originele glas-in-lood ramen. U hoeft eigenlijk alleen te schilderen om de kamer een modernere toets te geven.’ Dan aarzelt hij even. ‘Zoals ik u aan de telefoon al zei is er ook nog een deel dat aan vernieuwing toe is. Dat laat ik u nu zien. Hier moeten nog wat kleine renovatiewerken uitgevoerd worden, maar dat heeft dan wel weer als voordeel dat u dat volledig naar uw eigen wensen kan doen.’  We komen aan in wat ooit grootmoeders imposante keuken was. Tot mijn ontsteltenis staat er alleen nog een oud, gietijzeren fornuis. De blauw betegelde vloer plakt. Uit het plafond komt een oude, gesmolten elektriciteitskabel. De muur eronder is zwartgeblakerd. Ik begrijp niet dat dit pand zo te koop wordt gesteld, van deze keuken neemt elke potentiële koper meteen de benen. Het is niet te geloven dat het huis tot voor kort nog bewoond werd. ‘De elektriciteit werd volledig afgekeurd, deze kabels dateren nog uit de jaren zeventig. Zoals u ziet is er eens een kortsluiting geweest. Wat er juist allemaal moet gebeuren, weet ik niet vanbuiten. Dat staat op het keuringsverslag. Misschien is het wel opgelost met wat kleine ingreepjes.’ zegt hij op nonchalante toon.  Ik laat mijn wijsvinger kraken en klem mijn kaken op elkaar. Het is wel duidelijk dat hier meer nodig is dan enkele kleine ingreepjes.  ‘En u kan zelf een keuken naar keuze laten installeren. Tegenwoordig kost dat niet zoveel geld meer.’  Ik draai mijn rug naar hem toe en kijk naar het plafond.  ‘Persoonlijk,’ gaat hij in een adem verder, ‘zou ik de muur tussen de keuken en de woonkamer eruit halen en een grote, moderne leefkeuken laten plaatsen. Zoals u ziet zijn de mogelijkheden eindeloos.’ Hij krabt in zijn warrige haren en zorgt daarmee voor een spoor van witte huidschilfers die op zijn schouders neer dwarrelen.  Ik kan me niet voorstellen dat mijn kokette grootmoeder, die op regelmatige tijdstippen drukte op het feit dat ze uit een familie van aristocraten afkomstig was, in deze omstandigheden heeft geleefd. Ik moet hier zo snel mogelijk terug buiten. Zo gauw ik oom Reinhoudt’s kamer heb gezien, ben ik hier weg. De makelaar moet mijn ontsteltenis hebben gezien, hij lacht zenuwachtig.  ‘Zoals u ziet was hier al enige tijd niemand meer geweest. De eigenares van het pand was niet goed te been en verbleef uitsluitend in de voorkamer.’  Arme grootmoeder. Waarom heb ik nooit iets gedaan? Ik probeer mijn neus zo onopvallend mogelijk dicht te knijpen kijk even kort rond om interesse te veinzen. Naarmate het einde van de rondleiding nadert, voel ik zenuwen opkomen. Ik kan niet verklaren waarom ik zo graag de kamer van mijn dode oom wil zien. Ik weet niet wat ik juist verwacht of wat ik hoop te vinden, maar het is mijn enige kans om uit te zoeken wat er allemaal gaande is in mijn familie. Ik wil weten wat voor man oom Reinhoudt was en waarom mijn moeder rode vlekken in haar nek krijgt wanneer zijn naam wordt genoemd. Want hoewel ik hem al twintig jaar niet meer gezien heb, krijg ik zijn beeld maar niet uit mijn hoofd. Die glanzende donkere ogen en de wilde baard. De donkere pijp in zijn rechtermondhoek, de bril met de vettige glazen die altijd een beetje scheef op zijn neus stond. Zijn luide ademhalen, zijn trillende handen en zijn verlegen glimlach. Het dunne lijntje speeksel op zijn kin als hij ons moeizaam dag zei. Als kind begreep ik niet waarom hij zo stotterde, ik heb lang gedacht dat hij het voor de grap deed. Van de hele familie had ik hem het allerliefst. De laatste keer dat ik hem zag, was net na mijn zesde verjaardag. Ik mocht mee naar zijn collectie miniatuurtreintjes op zolder komen kijken. Het was indrukwekkend. Met de grootste precisie had hij een landschap met treinsporen, een station, een slagboom en stopborden na gemaakt. Net echt. Hij had er speciaal stukjes mos voor uit Noorwegen laten komen, vertelde hij. Ik weet nog steeds niet wat er juist gebeurd is, maar op een bepaald moment bleef hij op zijn kamer zitten wanneer we op bezoek kwamen bij grootmoeder. Een geschil met mijn moeder, blijkbaar. Grootmoeder zei dat het wel zou overwaaien. Dat deed het niet. Dat jaar met kerst bracht zij een bord met eten naar zijn kamer. Ik weet nog goed hoe boos mama werd toen ik vroeg waarom hij niet meevierde. Dat ik een lastig kind was, had ze gezegd, en dat ik niet altijd overal mijn neus in moest steken. Papa zei dat hij een vreemde man was en dat we niet op hem moesten letten. Dat hij liever aan zijn miniatuurtreintjes werkte dan ons te zien. Sindsdien heb ik nooit meer een vraag over oom Reinhoudt durven stellen. ‘Er is nog een laatste kamer, maar die kan ik u helaas niet laten zien, mevrouw.’ zegt de makelaar zacht zacht. Hij lijkt onzeker. ‘Zoals ik u vertelde aan de telefoon woonde de volwassen zoon van de eigenares in deze kamer. Toen hij onlangs kwam te overlijden is zijn moeder meteen in een home geplaatst, waardoor er een aantal praktische zaken nog niet in orde zijn gebracht. De kamer is verzegeld door de politie, het onderzoek is nog maar een paar dagen geleden afgerond.’ Ik knik langzaam. De kamer van oom Reinhoudt. De reden waarom ik hier ben. ‘Ik begrijp dat het moeilijk ligt meneer, maar ik zou de kamer toch graag zien. Ik moet een inschatting kunnen maken van welke werken er nodig zijn, en hoeveel dat zal kosten.’Kevin de makelaar glimlacht, hij had deze vraag duidelijk verwacht. ‘Ik begrijp dat kandidaat-kopers alle ruimtes in dit pand willen gezien hebben, maar dat is in dit geval helaas niet mogelijk. De kamer is qua grootte en indeling zeer vergelijkbaar met degene die op het eerste verdiep. En ik kan u verzekeren dat de nodige werkzaamheden ook in lijn liggen met de rest van de woning.’ ‘Kunt u echt geen uitzondering maken? Ik kan best tegen een stootje. Bovendien had u me gewaarschuwd aan de telefoon. Die ruimte bepaalt immers hoeveel mijn potentiële bod op deze woning bedraagt. Ik ben erg geïnteresseerd.’ Bingo. Als hij het pand ooit echt verkocht krijgt, hoop ik dat hij zijn commissie aan een manicure en een kappersbeurt uitgeeft. Hij haalt diep adem en recht zijn rug.  ‘Misschien kunnen we al een tweede bezoek vastleggen, wanneer de kamer is schoongemaakt. Dan heeft u de tijd gehad om even na te denken.’ ‘Dat ligt moeilijk, meneer. Mijn huidige huurwoning is verkocht, ik word er weldra uitgezet. Ik heb dus geen tijd te verliezen, ik moet zo snel mogelijk een nieuwe woning vinden.’ ‘Goed dan. Normaal gezien organiseren we enkel bezoeken wanneer het pand schoon is gemaakt, maar in dit geval moest het snel gaan omwille de kosten van de home.’ Hij aarzelt even. ‘Ik moet u wel waarschuwen, mevrouw. Wat zich achter deze deur bevindt, is gerust schokkend te noemen. Ik reken op uw discretie, ik doorbreek hiermee mijn belofte aan de eigenares van de woning.’ Mijn hart maakt een sprongetje. Hij duwt de deur open en neemt een stap opzij, zodat ik binnen kan gaan.  Aan weerszijden van de muur hangen politielinten. De makelaar heeft niet gelogen, de kamer is effectief verzegeld. Een warme walm van vocht en onhoudbare stank slaat me in het gezicht. Het lijkt alsof ik elk moment op zijn ongekoelde lichaam kan stuiten. De soep van deze middag baant  zich langs mijn slokdarm terug een weg naar boven. Ik kan maar net op tijd slikken. Op de muren staan in verschillende kleuren onverstaanbare boodschappen en formules gekrabbeld. Overal staan bruine handafdrukken, ik kan niet uitmaken of het in bloed of in kak is. Ik krijg het plots ijskoud. De vlekkerige parket is omgeven van de omver gevallen stapels kranten. In een hoek van de kamer ligt een berg kleren, tot ongeveer een meter hoog. De waanzinnige stank nestelt zich in mijn neusgaten. Ik heb altijd een hekel gehad aan horrorfilms over huizen. Die typische films waarin een gezin een oud huis koopt en af te rekenen krijgt met de boze geest van de vorige bewoner die er zelfmoord pleegde en daarom niet naar het hiernamaals kan. Ik het gevoel dat ik middenin zo’n film zit. Ik hoopte op een aanwijzing, maar de aanblik van deze kamer schept alleen verwarring.  ‘U ziet het: ook hier is een grondige make-over nodig. Al ziet het er erger uit dan het is. Structureel gezien is deze kamer helemaal in orde, hoor. Alleen de muren en de vloer moeten stevig aangepakt worden.’ Ik knik en richt mijn blik naar het plafond, hopend op een rustpunt in deze allesovertreffende chaos. Maar ook dat staat vol bruine handafdrukken, geen idee hoe hij daar is geraakt.  ‘Oké.’ zeg ik aarzelend. ‘U had me gewaarschuwd.’ ‘Laat u niet ontmoedigen door deze kamer, mevrouw. Na wat klus- en schilderwerk zal het er hier weer prachtig uitzien. U moet eens kijken naar de lambrisering en naar die prachtige rozetten op het plafond. Die zijn allemaal perfect te redden.’ Ik probeer enkele boodschappen op de muur te lezen, maar het kronkelige handschrift is op enkele a’s na onleesbaar. Daarom wilde moeder dus niet dat ik naar het huis zou komen kijken. Die ‘slepende ziekte’ waaraan oom Reinhoudt zogezegd is gestorven, staat letterlijk over de muren uitgesmeerd. Daarom die  vreselijke en onpersoonlijke begrafenis.  ‘Wat is hier eigenlijk gebeurd?’ Ik werp een blik in de stoffige spiegel die op de grond staat. Knokig en bleek, kleine, afhangende borsten, grote oren. En een kille, eenzame blik. ‘De man die hier woonde leed aan een bijzondere vorm van schizofrenie. Daarom woonde hij bij zijn moeder, hij kon niet zelfstandig functioneren. Toen ze te oud werd om voor hem te blijven zorgen, is het fout gegaan.’  ‘Wat vreselijk.’ Ik mompel het eerder tegen mezelf dan tegen de makelaar. Een lullige opmerking, maar ik weet niet wat ik anders zou moeten zeggen. De makelaar vervolgt op vrolijke toon dat dit renovatieproject erg interessant is. Hij vertelt iets over zes procent BTW en over renovatiepremies, maar ik hoor amper wat hij zegt. Ik moet naar buiten.

Annelies Leysen
30 0

Inkopen doen

Met grommende maag staat ze voor een hele rayon chips. Dit overleeft ze niet. Zeventien verschillende soorten, van ultradik tot extra geribbeld tot ovengebakken.. Het wordt zo ondertussen een ritueel, telkens wanneer de jongens bij hun vader zijn en ze de week alleen moet doorbrengen. Ze schuifelt ongemakkelijk heen en weer, van de ene kant van het rek naar de andere. Rechts van haar komt een man kordaat naar haar toe gewandeld. Ze deinst geschrokken opzij. Even zoekt hij haar blik en kijkt haar vragend aan. Dan neemt hij een pak peper en zout Kettle’s uit het rek en legt die in zijn winkelmandje, terwijl zijn blik op haar blijft rusten.             ‘Laat die chips maar zitten,’ denkt ze, ‘ik maak me hopeloos belachelijk.’ Sla is het volgende item op haar lijstje. Deze keer is de keuze makkelijker: een pakje veldsla voor één persoon. Wanneer ze bij de wijn aankomt, steekt de keuzestress de kop weer op. Haar ogen glijden minutenlang over de etiketten, terwijl mensen naast haar vastberaden een fles uit het rek nemen. Ze voelt hun blikken in haar rug branden en ziet hun scheve blikken. Ze laat de wijn voor wat hij is, versnelt haar pas en loopt door.  Haar ademhaling gaat tegen haar wil omhoog. Ze snelwandelt koortsig door de winkel. Nadenken gaat niet meer. Een vrouw met een overvolle kar komt in de tegenovergestelde richting naar haar toe gewandeld, maar in blinde paniek heeft ze haar te laat gezien. Ze botsen tegen elkaar op,  er valt een pak kalfskoteletten uit de kar op de grond. De vrouw kijkt haar verontwaardigd aan.             ‘Sorry, ik had u niet gezien.’, mompelt ze binnenmonds. Ze loopt door voor de vrouw kan antwoorden. Aan haar arm bungelt een rood winkelmandje met alleen een pakje veldsla. Na vierendertig minuten in deze winkel is dit haar schamele buit. Ze moet hier weg. Haar ademhaling is intussen zo snel en hoog dat ze er licht van in het hoofd is geworden. Haar denkvermogen wordt overmeesterd door een constante zachte suis in haar oren. Ze kan niet meer. Paniek en afschuw maken zich van haar meester. In een gejaagde opwelling zet ze haar winkelmandje op de grond, loopt met onzekere tred naar de kassa, naar de uitgang van de winkel. Wanneer ze terug in haar wagen zit is ze nog zo verward dat ze is vergeten hoe ze het ding moet besturen. Ze zet de wagen in achteruit, gaat veel te hard op het gaspedaal staan en stuurt de achterkant van de wagen uit onmacht hard tegen de muur van de parking. De bumper kraakt luid. Tien minuten later komt ze met lege handen thuis, haar maag gromt nog steeds.

Annelies Leysen
4 0

Poppemiekes in de literatuur

Onlangs zei een grijzende man van middelbare leeftijd me dat je tegenwoordig een vlotte, jonge vrouw moet zijn om uitgegeven te worden als schrijver. Vroeger ging het tenminste om de kwaliteit, vandaag gaat het om wat hip is, wat verkoopt. De poppemiekes, die maken het vandaag. Ik maakte dus veel kans, zei hij. Ik hoorde het cynisme in zijn stem. De haartjes op mijn armen kwamen ogenblikkelijk overeind.Beste meneer, je moet helemaal geen jonge vrouw zijn om uitgegeven te kunnen worden. Er komt gewoon eindelijk een beetje meer evenwicht en diversiteit in de literatuur, die al eeuwenlang wordt gedomineerd door oude grijze mannen als u. Geef toe, met een paar uitzonderingen als Virginia Woolf, is literatuur altijd een overwegend mannelijke discipline geweest. Mannen werden serieus genomen, vrouwen zouden beter een beetje gaan koken. Laat het echte denk- en schrijfwerk maar over aan de specialisten. Zo denkt u toch ook, nietwaar? Daar komt nu eindelijk verandering in. Worden er dan minder mannen uitgegeven, vandaag? Neen. Beslist niet. Er worden alleen óók vrouwen uitgegeven. Ik bejubel de Saskia de Costers (jong, vrouw én lesbisch) en de Heleen de Bruynes van onze wereld. Ik ben blij dat jong geweld als Lize Spit en Zita Theunynck het literatuurlandschap openbreken en toegankelijker maken. En er komt stilaan eindelijk ook literatuur van schrijvers met een migratie-achtergrond, zoals Fikry el Azzouzi en Murat Isik (die op de koop toe zelfs de Libris Literatuurprijs in de wacht sleepte). Nee, gender, seksualiteit, leeftijd en origine doen er echt niet toe. En gelukkig maar. Hoe meer diversiteit in het schrijverslandschap, hoe beter. Hopelijk brengt dat ook meer diversiteit in wàt er geschreven wordt en in het soort boeken dat er verschijnt.Klopt, niet alle boeken die vrouwen schrijven zijn hoogstaande literatuur. Maar dat hoeft ook helemaal niet. Bovendien, ook mannen schrijven niet altijd boeken van orgastisch hoge kwaliteit. Dat is misschien schokkend nieuws voor u, meneer. Het feit dat uw werk maar geen voet aan wal vindt, ligt dus niet aan uw geslacht of uw ouderdom. U maakt zichzelf wat wijs. Nog een laatste puntje, nu ik toch bezig ben. Wat we schrijven hoeft niet per se in één of ander hoogintellectuele literaire canon te passen. Literatuur dient om gelezen te worden. Een boek dat goed verkoopt en dat vaak gelezen wordt, dàt is echte literatuur. Los van hoe poëtisch of hoogstaand het werk is. En los van wie het schreef. Enfin, dat is natuurlijk mijn bescheiden mening. Maar die is evenveel waard als die van u, poppemieke of niet.

Annelies Leysen
4 0

Otto, deel 1

We zitten zwijgend naast elkaar in de auto. Bart lijkbleek achter het stuur, ik als in een pijnlijke roes. Het lijkt alsof mijn middenrif tegen mijn rug plakt. Ik probeer Barts blik te vangen, maar hij houdt zijn ogen strak op de weg gericht. De auto krijgt een stevige ruk wanneer een vrachtwagen ons met een rotvaart voorbij steekt. Bart klemt zijn kaken op elkaar, ik weet dat hij inwendig vloekt. Mijn oude Nissan Micra puft en steunt tegen negentig per uur op de rechterrijstrook, terwijl we om de paar seconden voorbij worden gestoken. Voor het eerst sinds we elkaar kennen steekt Bart het niet op de wagen en maak ik geen grapjes over zijn rijstijl. Vandaag heeft ons allebei het zwijgen opgelegd. Wanneer we na tien eindeloze minuten de snelweg verlaten en hij de wagen even later de oprit op manoeuvreert, voel ik hoe mijn lichaam zich overgeeft aan een opslorpende vermoeidheid. thuis. Hij is intussen om de auto heen gelopen en opent mijn portier. Een niet te benoemen gevoel gaat door me heen wanneer hij het wiegje van mijn schoot tilt. Ik onderdruk de neiging om ze uit zijn handen te trekken, stap uit en loop hem moeizaam achterna naar de voordeur. We zwijgen nog steeds. De hiel van zijn linkerschoen is helemaal scheefgelopen en de kraag van zijn hemd zit dubbel. Heel even lijkt het of hij terug mijn puisterige buurjongen is en we allebei weer dertien zijn. Ik weet niet meer wanneer mijn afgrijzen voor hem juist is omgeslagen in liefde. Hij is er gewoon nooit niet geweest. ‘Zal ik hem in zijn wieg leggen?’ vraagt hij zonder me aan te kijken. Ik wil hem vragen wat hij denkt. Of hij boos is op mij. Hem zeggen dat zijn kraag dubbel zit. ‘Ja, dank je. Vind je het goed als ik me even in de zetel leg?’ ‘Tuurlijk, schat. Ik ben in de keuken, roep maar als je me nodig hebt.’ Ik wacht tot hij in de keuken is verdwenen en buig me over het witte babybed. Otto is zo stevig ingepakt dat hij wel een popje lijkt. Hij ziet er prachtig uit. Zijn neus is rond en stevig, zijn kleine lippen zijn perfect gevormd. ‘Wat ben je mooi, lieveling.’ fluister ik tegen zijn volmaakte gezicht. ‘Mijn kleine, mooie Otto.’ Ik leg mijn hand op zijn gemutste hoofdje. De vroedvrouw heeft gezegd dat we daar beter afblijven omdat zijn schedel nog niet helemaal af is, maar ik kan me niet inhouden. Even lijkt het of hij beweegt. Alsof zijn lichaam zachtjes schokt en hij dadelijk zal wakker worden. Ik weet intussen dat hij koud en hard aanvoelt en ik zie de donkere vlek boven zijn linkeroog. En toch krijg ik de gedachte dat hij plots wakker kan worden maar niet uit mijn hoofd. Ik blijf beweging in zijn armen zien. Zoals eergisteren. Eerst bewoog hij zijn vuisten in lichte schokjes, daarna strekte hij zijn vingers en begon hij zijn hoofdje te schudden. Daar was ik niet op voorbereid. Hij opende zijn ogen en keek recht in de mijne. Helblauw. Daarna gleden ze zachtjes weer dicht. Ik heb altijd gedacht dat ik nooit over een vorm van moederinstinct zou beschikken, maar op dat moment voelde ik hoe het me bij de keel greep. Een enkele blik heeft mij van een doodgewone vrouw tot een moeder gemaakt. Twee, hooguit drie seconden. Ik kan onmogelijk uitleggen hoe het komt en hoe het voelt. Als ik lang genoeg naar hem kijk, lijkt het alsof hij zijn ogen toch opnieuw opent. Alsof het allemaal maar een droom was.

Annelies Leysen
0 0

François

Hij houdt zijn rechterschoen in de lucht en inspecteert hem grondig. Het glanzende zwarte leer steekt af tegen zijn knoestige, met ouderdomsvlekken bezaaide vuist. Aan de hiel is het leer ondertussen niet meer dan een dun lapje, maar François weigert zijn trots in te ruilen voor een nieuw paar. Hij heeft de schoenen veertig jaar geleden speciaal op maat laten maken, passend bij zijn huwelijkskostuum. Nu draagt hij ze alleen op zondag, wanneer zijn kleinzoon op bezoek komt. Hij staat op, draait zijn doosje schoensmeer dicht, wikkelt het in zijn vod en bergt het op in het metalen ladekastje. t er even door. Hij kent dit moment.e gekregen omdat ze de vloer van de gangen te glad vond, maar daar zwijgt hij over. Nog een half uur wachten. Zijn kamergenoot ligt op bed een leger bij elkaar te snurken. Al jaren vraagt François om oordoppen op maat voor ’s nachts, maar dat soort doppen kost veel geld en men kan dat niet voor iedere bewoner doen. Paula heeft wel een speciaal looprekje gekregen omdat ze de vloer van de gangen te glad vond, maar daar zwijgt hij over. François weet intussen dat het leven zo werkt. Vroeger, in het achtste regiment, sliep hij ook naast een ongelooflijke snurker. Zijn maten waren vaak bang dat de vijand hun schuilplaats op een mooie nacht zouden ontdekken, maar François niet. Hij wist dat een nachtelijke inval te voor de hand liggend zou geweest zijn. Niets in het leven komt zomaar wanneer je erop wacht. Zoals die oordoppen. François strijkt een laatste keer met de palm van zijn hand over de neus van zijn rechterschoen, neemt de plastieken schoenlepel uit de kast en wringt zijn voeten in de schoenen. Vandaag komt hij echt Hij doet iets met computers, dat is nu de toekomst naar het schijnt. Hij heeft een tijd in Amerika gezeten maar is daar verliefd geworden op een Vlaamse die er op vakantie was. Binnen een paar maanden krijgt François zijn eerste achterkleinkind. De vrouw van Jan heeft hij nog nooit gezien en hij weet niet of het een jongen of een meisje wordt. Half twee. Hij is een half uur te laat. Zijn schoenen knellen intussen zo hard dat zijn beide benen al tot aan de knie tintelen. Niet toegeven, geen zwakte laten zien. Bijna vijftig jaar geleden heeft dat motto zijn leven gered, toen hij zonder verpinken twaalf kilometer met een kogelgat in zijn dij naar de dichtstbijzijnde legerpost aflegde. Het was de dag voor de bevrijding geweest, ze hadden net gelukzalig van een kop echte chicorei zitten slurpen die ze hadden gekregen van een boer. François kwam er met een kogel in zijn dijbeen vanaf, en met een spatje hersenen van de snurkende kadet op de neus van zijn rechterschoen. Sindsdien poetst hij zijn schoenen dagelijks. François zucht, duwt zich uit zijn stoel en schuifelt naar het toilet aan het eind van de gang. Niet dat hij echt moet, maar het is het enige dat hij hier nog om handen heeft. Zijn schoenen maken een onaangenaam gekraak op de blinkende beige vinylvloer. Twee nachten geleden was François ’s nachts wakker geschoten en had hij plots begrepen dat het leven zinloos is. Dat hij gewoon zit te wachten tot het voorbij is. De tijd is een smerig ding. Eerst laat ie je jarenlang ploeteren om je uiteindelijk te laten zien dat je het helemaal bij het verkeerde einde hebt. Neem nu Marleen. Na de oorlog heeft hij zijn leven gegeven om haar liefde terug te vinden. Zijn Marleen. Zijn vrouw. Het mooiste meisje van het dorp. Terwijl hij in de loopgraven werd beschoten door de vijand, was zij een vrouw geworden. Zijn tijd was blijven stilstaan, de hare was dubbel zo snel vooruit gegaan. Ze kregen na de oorlog nog vijf kinderen samen, maar hij was haar vanbinnen kwijt. En hij zou haar nooit meer terugvinden, hoe erg hij ook zijn best deed. François hijst zich recht van de pot en probeert zo goed en zo kwaad mogelijk zijn billen af te vegen, terwijl hij met zijn rechterhand tegen de koude muurtegels recht boven de metalen handgreep leunt. Hij heeft gewoon op de koude pot gezeten, dus echt vegen hoeft hij eigenlijk niet. Hij doet het toch, om soepel te blijven. De verpleging heeft hem al zo vaak gezegd dat hij moet bellen als hij moet gaan, maar hij wil geen jonge handen aan zijn olifantenvel. Hij wil niet aangeraakt worden door jonge veulens wiens tijd even bevriest tijdens de shift van acht uur die ze hier in het oudmannekeshuis komen draaien. Zeker in Bloemenveld is ‘tijd’ een verwrongen begrip. De bewoners worden er stuk voor stuk door ingehaald. Laat hen maar lijsten opstellen van dingen die ze nog willen meemaken. Achterkleinkinderen die nog geboren moeten worden. Memoires die nog gepubliceerd moeten worden. François is slimmer dan dat. Hij weet dat niets in het leven komt zoals je het verwacht.

Annelies Leysen
0 0

GenY

Ze zeggen dat wij te gelukkig zijn.  Dat wij alles kunnen – dat wij alles mogen – dat er geen grenzen zijn in ons bestaan.  Wij kunnen kiezen uit honderd verschillende studierichtingen,  na onze sabbatical aan de andere kant van de wereld.  Wij verschuilen ons in hotel mama waar het veilig, lief en zacht is. Of we willen meteen een eigendom met de luxe van een vijfsterrenhotel.  Wij verwachten te veel en weigeren elk compromis. Ze hebben ons geleerd dat we alles kunnen worden als we er maar hard genoeg voor werken. Maar werken willen wij niet. Wij klagen over burn-out terwijl we niet eens weten wat dat eigenlijk is.  Wij lopen de deur plat bij de psycholoog, zonder dat we ook maar iets hebben meegemaakt in ons korte leven.    Wij liggen de hele dag voor de tv te stinken. Of verslijten laveloos ons mooie leven in een ziekenhuisbed na een avondje binge-drinken. Wij zijn een bende vadsige vetzakken, kankerende kuttenlekkers, mongolide maniakken.  Wij zijn in één trek vergroeid met onze smartphone en onze koopverslaving. En we geven geen moer om onze familie. Of om de wereld.  Alleen maar om Pokémons.   Wat hebben ze toch fout gedaan? Wij hebben alle luxe, alle middelen en alle mogelijkheden.  En toch hebben wij het leven niet begrepen.  Wij zijn een verlore, generatie van de intellectuele armoedzaaiers. Van ruggengraatloze nietsnutten. Ons narcisisme is groter dan onze herseninhoud,  Ons zuurverworven stemrecht hebben we met graagte weer overboord gegooid. Hun normen en waarden zijn volledig in rook opgegaan.   In hun tijd was het anders. Zij moesten knokken om het te maken.  Zij, scheppers van de porno-industrie. Eigenaars van wereldwijd gevestigde voedselmultinationals.  Uitvinders van termen als ‘globalisering’ en uitspraken als ‘Grab ‘m by the pussy’. Ooit van nul begonnen, nu eigenaar van alle waterplassen in het oostelijk halfrond. Ze hebben de wereld zo mooi vormgegeven.    Zet u schrap, het is nu aan ons.  

Annelies Leysen
66 0
Tip

Wie zijt gij?

Hé!Gij daar.Ja gij. Denkt gij daar soms over na, over wie ge nu echt zijt?Over wat ge echt wilt?Of ge op mannen valt, of op vrouwen, of op dieren? Of misschien op niks? Wéét gij dat? Weet gij dat écht?   Ik denk daar dikwijls over na.Over wie ik nu echt ben, over waarom en en hoe.Over wat mijn persoonlijkheid definieert.En wat dat eigenlijk is, mijn ‘persoonlijkheid’.Een schoon woord is’t alleszins niet.   Dat klinkt misschien wel heel evident allemaal.Misschien hoort ge dat allemaal al wel te weten als ge vijf zijt.Maar ik vind dat serieus moeilijke vragen.   Soms knijp ik heel erg hard mijn ogen dicht en maak ik een opsomming van wat ik wel en niet leuk vind.Misschien dat ‘t u dan wel ineens te binnen schiet, wie ge eigenlijk zijt.Snapt ge?   Ik doe het effe voor.Ogen dicht. Héél erg dicht. Knijpen tot ge niet meer kunt.En denken dat ge helemaal in het topje van een vuurtoren zit.   Klaar?   Ik hou van slapen in frisse lakens, helemaal in’t wit. Ik hou waanzinnig van van kaas, echt van elke kaas die er maar is gemaakt. Ik hou van boeken. Zowel van de geur als van ze kunnen lezen. Ze verzamelen. Ik hou ervan mijn kat te kunnen roepen met alleen mijn ogen. Van Sanseveria’s. Van vossen. Van slimmer worden, alhoewel ik niet het gevoel heb dat dat nog gebeurd. Van ouderwetse gloeilampen – van lang in bad gaan – van de soundtrack van ‘Into the Wild’, nee van de hele film eigenlijk – van die kleine cinema waar ge met uw glaasje rood binnen moogt en waar ze altijd goeie films spelen. Ik hou van lang en ver op reis gaan, maar tegelijkertijd ook weer niet want dan ga ik mij schuldig voelen omdat ergens aan de andere kant van de wereld iemand leeft die veel meer capaciteiten heeft en een veel beter mens is, en toch veel minder kansen heeft gekregen dan ik.   Ik hou niet van snotterige eieren – mensen die vragen hoe het met u is om zo toch maar over zichzelf te kunnen beginnen – van mijn eigen sociale ongemakkelijkheid – sabayon (iedereen vindt dat hét van hét, maar ik begrijp er niks van) – onrechtvaardigheid. Ik hou niet van bang zijn van inbrekers – van ‘s nachts niet kunnen slapen – van nadenken over de toekomst van deze wereld – van de eisen die ik mezelf soms opleg – van het getal elf – van niet weten waar ik nu eigenlijk goed in ben en waar niet – van films in zwart-wit – van de geur van narcissen. Ik wordt daar misselijk van.   Voila.En als ge al die puntjes aan elkaar verbindt, dan weet ge weer een klein beetje meer van wie ge zijt.   Nu is’t aan u. Doet u ogen maar toe.  

Annelies Leysen
44 1

Middag op de Markt

  Hij trekt de punt van zijn kraag recht en wisselt de zwarte leren boekentas van hand. Haalt een hand door zijn te lange haren. Donker, wild, weerbarstig. Licht grijzend vlak tegen de kruin aan, maar dat zie je alleen van erg dichtbij. Zijn vrouw had er onlangs met ernstig gezicht naar gekeken, die kruin van hem. Aan haar ogen had hij het gezien, dat het zover was. Onomkeerbaar. De eerste tekenen van jeugdige vergankelijkheid. Hij wandelt verder met stevige tred. Het schuren van de mouw van zijn jas tegen zijn romp maakt een ritselend geluid. Het geluid van haast, noemt hij het, want je hoort het alleen bij mensen die zodanig vlug wandelen dat hun armen ongecontroleerd op en neer naast hun lichaam vliegen. Alsof ze elk moment kunnen opstijgen, in de hoop alsnog op tijd ergens toe te komen. In de verte ziet hij de halte in de ochtendmist opdoemen. Al jarenlang wandelt hij dagelijks naar dezelfde halte. Tram acht. Al jarenlang doet hij dagelijks hetzelfde traject. Twee keer. Elke dag opnieuw. Hetzelfde jasje, dezelfde boekentas, dezelfde ongecontroleerde armbeweging. Opnieuw en opnieuw en opnieuw. Zelfs het hobbelige voortglijden van de tram over de sporen is dagelijks even repetitief. Doe-doek. Doe-doek. Binnen drie tellen komt er een bocht. Piep. Hij houdt van repetitieve handelingen, daar niet van. Hij vindt het fijn dat hij weet wat er komen zal. Hij is geen mens van verandering. Hij gebruikt al sinds zijn tienerjaren dezelfde eau de cologne en draagt al jaren dezelfde afgetrapte schoenen die hij ooit van zijn vrouw kreeg. Zijn dagen waren perfect voorstelbaar, tot in de puntjes, vanaf het moment dat hij ‘s ochtends zijn bed uitstapte. Tot er gisterenmorgen geen boterhammen met kip curry voor hem klaar stonden op het aanrecht, en zijn vrouw diezelfde avond zonder aankondiging ook niet meer thuis kwam. Nu klinkt zelfs de tram niet meer repetitief.   Hij denkt na over hoe en wat er gebeurd kan zijn, maar na een half uur leegte komt hij tot de constatatie dat hij eigenlijk niet zo goed nadenken kan. Hij heeft dat nu eenmaal al zo lang niet meer hoeven te doen. Alles is altijd maar ok geweest zoals het was. De laatste keer dat hij nadacht over wat hij wilde eten, is meer dan tien jaar geleden, bedenkt hij zich. De laatste keer dat hij op vakantie ging ook. Dat hij op vakantie wilde. Dat hij een curryworst special van de frituur achter de hoek wilde. Pas op, dat wil niet zeggen dat hij alles tegen zijn zin doet. Dat hij ongelukkig is. Elke dag eet hij kipcurry tussen zijn boterhammen, omdat hij ervan overtuigd is dat er echt niets lekkerders bestaat. Elke dag heeft hij zijn nylon zwart jasje aan, ook al is dat geen mode meer sinds hij veertien was. Het voelt vertrouwd, en dat is goed genoeg. Net zoals zijn vrouw, denkt hij dan. Vertrouwd. Wat een mooi woord. Dat wil niet zeggen dat hun relatie dood is, dat ze berusten in een vlucht naar vroeger. Ze weten gewoon perfect wat ze aan elkaar hebben. En dat vindt hij niet zomaar alleen slecht. Hij heeft hoegenaamd geen behoefte terug te denken aan de tijd dat hij zijn stropdas net dat beetje meer aanspande om er gesofisticeerd uit te zien. Dat hij haar witte rokken net dat beetje teveel ophief wanneer ze haar laarsjes optrok. Dat wil niet zeggen dat ze verlangen allebei weer tieners te zijn die elkaar verlegen, hitsig en met het schaamrood op de wangen liefdesbriefjes toestaken door de spijlen van de schoolpoort. Zij onbereikbaar, in de vierde klas van de meisjesschool, tussen de nonnen. Hij leutig stoer, in het college handbewerking bij de paters. Twee verschillende scholen onder één dak. Een gietijzeren poort die hun liefde van elkaar scheidde, willekeurig neergepoot door God de Vader. Zo gevochten dat hij heeft voor haar. En het enige wat hij zich nu nog kan herinneren, is hoe ze de staart van de kat aait. En hoe ze haar keel schraapt vlak voor ze zich omdraait in haar bed, wanneer ze gaat slapen.   Hij kijkt om zich heen, zijn nek kraakt. Het huis ligt er nog steeds kraaknet bij, alsof er niets gebeurd is. Ze heeft het prachtig ingericht, denkt hij. De moderne meubels en geometrische lijnen zijn eigenlijk niet helemaal zijn ding, maar het resultaat mag er toch wel wezen. Hij weet nog goed hoe ze hem van de ene meubelwinkel naar de andere meetroonde. Wat dacht hij van een ijzeren tafel en een zwarte eiken boekenkast? Hij had er geen idee van. Doe maar wat jij goed vindt lieverd, zei hij, ik vertrouw je helemaal. Ze glimlachte dankbaar op dat moment, daar in de twintigste meubelzaak die ze die dag bezochten. Haar ogen zacht en warm, maar tegelijkertijd vurig en vastberaden. Hun gloednieuwe huis was in goede handen, wist hij. Nog even, en ze zou een nest voor hun tweetjes gebouwd hebben. Ondertussen is dat al jaren geleden. De meubels zijn niet modieus meer, het leer van de zetel is zacht, dun en vaal geworden. Dat vindt hij niet erg, integendeel. De zetel is perfect doorgezakt op de plaats waar hij altijd zit. De eiken boekenkast kraakt ondertussen onder het gewicht van haar inhoud, het blad van de ijzeren tafel is bedekt met krassen. En haar ogen zijn al lang niet warm, zacht, vastberaden of vurig meer, maar vooral moe. Zo gevochten dat hij heeft voor haar. En het enige wat hij zich nu nog kan herinneren, is hoe ze de staart van de kat aait. En hoe ze haar keel schraapt vlak voor ze zich omdraait in haar eigen bed, wanneer ze gaat slapen. Ze had dat voorzichtig aangepakt, dat van dat bed. Hij snurkte en woelde ’s nachts vreselijk, en zij geraakte daar moeilijker en moeilijker van in slaap. Eerst werden haar ogen en haar haar dof, daarna kreeg ze een lastig hoestje. Oververmoeid, zei de dokter. En hij wist dat het zijn schuld was. Maar wat was de oplossing? Man en vrouw horen nu toch eenmaal samen te slapen, opperde hij onzeker. En toch. Twee weken later kwam er een bevriend schilder de logeerkamer in het zachtroze schilderen. Er werd een nieuw bed geleverd, en dat was dat. Van toen af aan dekte hij haar elke avond onder, en bleef hij naar haar kijken tot ze inslaapt. Zoals bij de kinderen die hij altijd wilde, maar die ze nooit kregen.   Hij is moe. Hij kan zich moeilijk concentreren op zijn werk. Zijn baas stelde voor dat hij enkele dagen thuis zou blijven, maar daar heeft hij weinig zin in. Hij wil graag blijven vasthouden aan zijn dagelijkse tramritten, zijn zwartleren boekentasje en zijn afgetrapte werkschoenen. De rapporten die hij opmaakt en naar het management in Lyon verstuurt. Hij zou niet weten wat hij nu anders zou moeten doen. Hij weet dat hij vooral rustig moet blijven om zijn vrouw terug te vinden. Rustig. Dat wordt hij alleen als hij op elk moment perfect weet wat er komen gaat. En het is al meer dan gek genoeg niet te weten wat hij vanmiddag zal eten.  Sinds zijn vrouw zoek is, staan er geen boterhammen met kipcurry meer voor hem klaar, en is hij genoodzaakt zich neer te leggen bij de gebrekkige kookkunsten van het cafetaria-personeel. Zo kiest hij elke dag voor een kom dampende soep, begeleid van een witte pistolet met minarine, maar welke soep hij zal eten, weet hij niet. Elke dag is anders. Bovendien is het in zijn bedrijfskantine perfect mogelijk een oranje tomatensoep voorgeschoteld te krijgen, of een groene wortelsoep die naar courgette smaakt. Daar raakt hij maar moeilijk overheen. Wanneer je een cd met cellosuite’s van Bach opzet, verwacht je ook geen elektrische gitaren te horen. Hij heeft het probleem al meermaals aangekaart bij het management, maar in het bedrijf werken meer dan 3000 mensen met meer dan 3000 wensen, en de zijne is daartussen niet van prioritair belang, zo werd hem verteld. Hij probeert dan maar te leven met het idee dat elk middagmaal een verrassing zal zijn, en dat de naambordjes bij de grote salamanders soep geen garantie zijn voor de inhoud. Zijn duim speelt onophoudelijk met de trouwring aan de ringvinger van zijn rechterhand. Gek, die draagt hij pas weer sinds zijn vrouw verdwenen is. Alsof hij wil laten zien dat ze wel terug gevonden moét worden omdat ze zijn bezitting is. Of omdat hij zich schuldig voelt, misschien is het wel zijn schuld dat zijn vrouw kwijt raakte, omdat hij zijn ring al jaren niet meer droeg.   Hij weet nog hoe hij de eerste avond na haar verdwijning op zijn knieën voor zijn nachtkastje zat, op zoek naar het gouden onding. Hij wist dat hij het artefactje van wat ooit een liefdesdroom was – nu slechts een zeurende herinnering in zijn achterhoofd – érgens in zijn nachtkastje had gepropt, nadat hij tot de pijnlijke vaststelling was gekomen dat zijn ooit ranke vingers zich tot zijn kipcurry-verbruik waren gaan verhouden. Hij kreeg het ding aan noch uit, en verwenste elke herinnering aan zijn jonge, gelukkige, fitte leven tot in het donkerste hoekje van een compleet zinloos meubelstuk. Niet dat hij zijn vrouw minder graag was gaan zien, maar gewoon omdat niet in onvrede wilde raken met zijn huidige bestaan. Omdat hij niet meer wilde denken aan de tijd dat hij een jonge kerel met een getraind lijf en een hoop wilde dromen was.   Hij is nog steeds diep in gedachten verzonken naar zijn rechterhand aan het kijken wanneer de postjongen zijn kartonnen kantoortje binnen stapt met een brief voor hem in zijn hand. Vreemd, hij had al twintig jaar lang geen brief meer gekregen. Met licht trillende handen scheurt hij de enveloppe stuk. Tergend traag, onzichtbaar naar adem happend. De receptionist blijft onaangenaam lang in zijn kantoor staan en kijkt hem met vragende blik aan. Jonge mensen hebben geen greintje respect voor privacy meer. Dat komt misschien wel door al die sociale media en virtuele identiteiten van tegenwoordig. Je hoeft alleen nog maar iemands naam in de searchbalk van Google te typen, en je vindt zijn hele leven terug. Hij vindt dat geen goede evolutie in deze wereld. Het idee dat iemand zomaar elk detail uit zijn leven kent zonder dat hij die persoon ooit maar heeft gezien, beklemt hem. Al heeft hij eigenlijk geen enkel idee wat er nu juist zo interessant zou kunnen zijn aan zijn leven. Buiten het feit dat hij altijd kip-curry tussen zijn boterhammen eet en dat hij zijn vrouw kwijt is.   Het is een korte brief, ziet hij meteen. Het dubbelgevouwen blad is nauwelijks groter dan een post-it, in dik, geribbeld papier. Hij herkent meteen het logo van het Museum voor Moderne Kunst uit de stad. Hij is er vorige week nog naar een tentoonstelling over de geschiedenis van de jazz geweest. Het was eerder en vernissage waar jonge kunstenaars hun werk tentoon konden stellen. Wel boeiend, maar een leerzame kroniek was het niet geweest. Hij had er meer van verwacht. Het briefje telt slechts vier woorden. En één smiley. Ook daar heeft hij een hekel aan. Hij vindt het een teken van onstabiliteit, het gebruik van smiley’s. Alleen pubers en labiele werklozen gebruiken ze, denkt hij afkeurend.
Hij schudt zijn hoofd. De grote hanenpoten in dunne, zwarte stift ergeren hem mateloos. Opnieuw een teken van onstabiliteit. Zelf schrijft hij zo klein mogelijk, zo recht mogelijk, zo duidelijk mogelijk. En altijd met zijn metalen regel. Proper, overzichtelijk en 100% recht. Daar wordt hij rustig van. Dan leest hij de tekst. Zijn adem stokt. Hij is haar kwijt.   ‘ZE IS WEG. VOORGOED. :)’

Annelies Leysen
0 0
Tip

Hotel Prestige

“Knoopt uw jasje schoon dicht”, sist zij kordaat. Haar mooie, diepe, donkere ogen staan scherp. Er valt met haar niet te sollen, zoveel is duidelijk. Haar lange haren golven op en neer terwijl ze stevig en vastberaden weg beent. Hij heeft zichtbaar moeite om haar bij te houden. Hij opent zijn mond even, maar lijkt zich dan te vermannen en doet dan, met enige tegenzin in zijn blik, gedwee wat ze zegt. Ze is niet makkelijk om mee samen te werken, weet hij, maar om één of andere reden krijgt ze toch altijd maar alles klaar gespeeld. En hij? Hoewel hij de hoofdrol speelt in dit verhaal, weten ze allebei dat hij het in zijn eentje nooit zou klaarspelen. Hij houdt even halt, haalt diep adem, en zet het dan op een lopen om haar in te halen. Oké. Showtime. Nog een laatste keer. En dan is het allemaal voorbij. Ze naderen de grote, zwarte, smeedijzeren deur. Alsof ze elkaar nooit gekend hebben, gaat zij links, en duwt hij de zware deur half open. Hij kucht geluidloos, recht zijn schouders en loopt daarna met een gladde zelfverzekerdheid het kleine trapje op, tot in de grote lobby. Het smakeloze zalmroze tapis-plain dat de hele ruimte bedekt, komt duizelingwekkend snel op hem af. Zelfs in de jaren zeventig kan dit niet mooi geweest zijn. Hij laat bij het voorbijlopen heel even voorzichtig, bijna lieflijk, zijn linkerhand rusten op de roze leren sofa in het midden van de lobby. Dat mensen hier vrijwillig blijven overnachten, en er dan nog een fortuin voor neertellen, daar kan hij met de beste wil van de wereld niet bij. Uit de muziekinstallatie kraakt ‘Private Dancer’ van Tina Turner, nog zo’n afgebleekt icoon uit vervlogen dagen. “Oké”, zegt hij tegen zichzelf. “Oké”. Met een Hollands accent. “Owkej”. Kom op man, draai die knop om, en ga ervoor. Niks te verliezen. Gewoon gaan. Haal die charmante lach nog eens boven, schud nog eens met die prachtige donkere haren. Laat je perfect gevormde haarlijn maar eens zien aan de smakeloze vrouwen in dit smakeloze etablissement. Binnen tien jaar is het te laat, dan zal je langzaamaan grijs geworden zijn, en zal blijken dat dat knappe gezichtje van je lang niet meer zo gaaf is als vroeger wel leek. Zorg vandaag maar voor dat appeltje voor de dorst. Hij merkt dat hij te lang heeft stilgestaan wanneer er langs achter zachtjes iemand tegen hem aan botst. “Excuseer,” zegt een vrouwenstem dicht bij zijn linkeroor. Te dicht. Er loopt instinctief een koude rilling over zijn nek bij het horen van de lage vrouwenstem. Bingo. Zou hij nu al beet hebben? Geluidloos haalt hij adem, knippert een fractie van een seconde met zijn ogen, en draait zich dan om. Nog steeds geluidloos, en traag. Ze is mooi. Erg mooi. Haar ogen staan levendig, haar wangen energiek rood. Dit is ongetwijfeld de dochter van graaf de Craene, zijn target voor dit weekend. Wat een toeval. Maar god, wat is ze mooi. Waarom is zij in godsnaam hier? Wat doet zij tussen deze onverdraaglijke elitaire oude zakken? Ze misstaat hier als een panter in een varkensstal. Ze glimlacht spontaan en vriendelijk, wat haar nog mooier maakt. Het duizelt hem even. Tina Turner reutelt ondertussen zeer overtuigend haar finale, maar de muziek stoort hem ondertussen niet meer. Hop. Hij is volledig in zijn focus. Eindelijk. “Mijn excuses”, lacht hij charmant. Zijn perfecte tanden steken fel af tegen het zalmroze interieur. “Ik weet dat ik in de weg stond, ik geloof dat ik even in gedachten verzonken was.” Hij zegt het opzettelijk geheimzinnig, iets zachter dan hij anders zou praten. Vrouwen houden van mannen die in gedachten verzonken zijn. Altijd. En aan de blik van dit exemplaar te zien, heeft hij prijs. Het mysterie van de man. Een succesformule.  “In gedachten verzonken? Ben je dan niet aan het werk?” vraagt ze terwijl ze terloops even op de twee grote koffers die naast haar staan wijst. Even is hij van zijn stuk gebracht. Hij heeft al veel meegemaakt in deze kringen, maar nooit eerder werd hij als loopjongen van het hotel aanzien. Hij knippert even verbaasd met zijn ogen. Is het zo duidelijk van hem af te lezen dat hij hier eigenlijk niet thuishoort? Voelt ze dat hij geen van hen is? Heel even dreigt zijn masker te vallen, maar hij herstelt zich razendsnel. “ Ik? Ik kom voor het congres van morgen. Maar zal ik even iemand roepen voor je koffers?” ze lacht even ongemakkelijk, en tuit haar lippen. Een zucht peperdure parfum overvalt hem. Dit, denkt hij, is de geur van geld. Dit moet hij hebben. Hij mag haar niet meer uit het oog verliezen. Subtiel toenadering zoeken, haar verleiden met zijn geoefende mysterieuze blik en zijn gedistingeerde houding. Het vertrouwen winnen, haar kop een klein beetje zot maken, en dan keihard toeslaan. Binnen vierentwintig uur is hij zo rijk als de zee diep is. Dan kunnen Saskia en hij stoppen met dit dwaze vertoon. Een jacht kopen en eindeloos ronddobberen op de Stille Oceaan. “Focus! Hou je hoofd er bij!” sist Saskia opnieuw, dit keer door het oortje dat hij in zijn rechteroor heeft. Ze heeft gelijk. Hij moet bij de zaak blijven. Op het gezicht van de steenrijke dochter valt intussen af te lezen dat ze hem zonet een vraag stelde, maar hij heeft geen flauw idee wat. “Zullen we even buiten gaan zitten?” vraagt hij zo nonchalant mogelijk, “Ik krijg het hier zo benauwd van dat kunstmatige licht.” Om zijn rol af te maken, diept hij uit zijn linker broekzak een maagdelijk witte, gesteven zakdoek. Hij zucht te luid en te diep en dept zijn voorhoofd. Bingo. Op het voorhoofd van de mooie blondine verschijnt een diepe rimpel, instinctief neemt ze hem vast bij de ellenboog. “Gaat het wel? Je ziet er inderdaad een beetje bleekjes uit.” Hij knikt met dichtgeknepen ogen, terwijl de vrouw hem naar de patio loodst. Ook hier is de inrichting zo smakeloos dat hij er bijna echt onwel van wordt. Nog even doorzetten. Kom op, jongen, je kan dit. Nog één keer.  Denk aan dat jacht. Denk aan bodemloos rijk zijn. Denk aan die joekel van een verlovingsring om Saskia’s ringvinger. En aan haar verbaasde gezicht.  Hij ploft gespeeld vermoeid neer op één van de houten tuinstoelen die op het zalmkleurige terras staan. Ja. Nu komt het. Nu zal ze voorstellen om een glaasje water te gaan halen. Het moment om ervandoor te gaan met het tasje dat ze zal laten liggen. Één minuut heeft hij nodig. Één minuut, en hij is rijk. “Zal ik even een glaasje water voor je gaan halen?” Er klinkt een zekere ongerustheid door in haar stem. “Nee hoor, hoeft niet, het gaat zo weer beter.”, wuift hij haar voorstel weg, goed wetende dat ze toch naar de bar zal gaan om een glas water. En jawel, ze staat op, de diepe rimpel is er nog steeds. “Ik ben zo terug,” zegt ze, “water doet altijd wonderen.” Showtime. Hij kijkt hoe ze inderdaad haar tasje naast hem laat liggen, volgt haar met zijn ogen terwijl ze langzaam weg stapt, en maakt aanstalten om het tasje te nemen en weg te lopen. Maar dan ziet hij vanuit zijn ooghoek hoe een in het zwart gehuld figuur hem strak aankijkt. Fuck. Ze heeft verdomme haar eigen bewakingsagent bij. Dat maakt de zaken moeilijker, maar niet onmogelijk. Nadenken, jongen. “Saskia!” fluistert hij tegen het revers van zijn kostuumjasje. “Problemen. Ik heb de water-truuk boven gehaald, maar haar bodyguard staat mij hier aan te gapen. Heb jij haar in je vizier? Kan je voor afleiding zorgen?” Een seconde stilte. Even vreest hij dat graaf de Craene hun spelletje doorheeft en dat Saskia nu omringd is door een legertje ongure mannen, maar dan klinkt er heel droog “Check. Doe het nu.” in zijn oortje. Saskia. Redder in nood, altijd weer. Wat een wijf.    Zonder om zich heen te kijken of te aarzelen grist hij het tasje vast en zet hij het op een lopen, in de richting van de struiken rondom de patio. Uit het kletterende glas dat hij binnen hoort, maakt hij op dat Saskia inderdaad voor afleiding zorgt, en dat hij nog zeker een dikke minuut heeft vooraleer de diefstal opgemerkt zal worden. Zijn hart bonkt in zijn keel, de adrenaline bruist in zijn hoofd. Alles suist. Vooruit. Recht vooruit. Hij voelt ondertussen de ogen van de bodyguard in zijn rug priemen, maar hij maakt zich geen zorgen. Als hij rent voor zijn leven, komt alles goed. Hij is sneller dan die lome krachtpatser. Sneller en slimmer. Hoor die kerel maar eens stampen. En lopen maar. Daar, door dat gat in de haag, recht de wildernis der struiken in. Nog even en hij is veilig. Nog één minuut pompen en hij hoeft zich nooit meer zorgen te maken. De mouw van zijn jasje scheurt aan een tak waarachter hij blijft haken, maar hij blijft lopen. Zijn duurste aankoop ooit. Hugo Boss. Pure zijde. Getailleerd. Een echte investering, hij mocht immers niet opvallen. Met dit pak en zijn perfecte smile won hij altijd instant geloofwaardigheid bij de rijke vrouwen die hij bestal. Hij zal het toch niet meer nodig hebben, na deze catch. Het had zijn beste tijd toch al gehad.  Wanneer hij zeker is dat hij niet meer gevolgd wordt door de zwartgeklede kleerkast, zet hij zich hijgend op zijn knieën. Hij heeft de longen uit zijn lijf gelopen. Zijn vingers trillen van opwinding wanneer hij de portefeuille van dochter de Craene uit haar tasje haalt. Baar geld, een handvol platina creditcards en een stapel staatsbonnen, volgens Saskia’s research. Goed voor een paar miljard euro. Tergend traag opent hij de ritssluiting van de peperdure portefeuille. Zijn oren suizen. En dan…  Één kleine post-it. Verder is de portefeuille leeg. Een belachelijk klein papiertje met een smiley, begeleid door één zinnetje. “Kijk in je achterzak.” Hij krijgt het ijzig koud. Plots voelt hij het. Zijn hart begeeft het bijna. Leeg.  

Annelies Leysen
5 1

Opleiding

Van personage tot kortverhaal - Creatief Schrijven 2013
Literaire Creatie - Academie Mortsel 2015 - 2019 (docent Anneleen van Offel)
Literair Atelier - Academie Mortsel - 2020 - heden (docent Anneleen van Offel)

Publicaties

Publicatie van 2 winnende gedichten in de bloemlezing gedichtenwedstrijd stad Ronse 2021

Kortverhaal 'Koel bewaren' werd opgenomen in Kluger Hans , editie 37

Kortverhaal 'Het suizen' werd gepubliceerd in De Optimist

Kortverhaal 'Otto', opgenomen in een e-book met de 20 beste inzendingen van de Lowlands schrijfwedstrijd 2017. Uitgegeven bij Nijgh & Van Ditmar

'In deze Transparante Wereld', debuutbundel poëtisch proza. Uitgeven bij Uitgeverij Zeg het met Tekst.

Literaire analyse: 'Van speelvogel tot criticus. André de Ridder tussen stad en platteland.' Zuurvrij 17, december 2009

Prijzen

Winnaar gedichtenwedstrijd stad Ronse 2021
Laureaat gedichtenwedstrijd stad Ronse 2021
Longslist Lowlands 2017
Kwartfinale Naft voor Woord 2017
Kwartfinale Naft voor Woord 2016
3x tip van de week op Azertyfactor