Het kan je overkomen, zomaar ineens.
Je voelt ze nabij, maar ze tonen zich niet
Ze prikken en drukken achter je ogen
Ze willen overlopen maar houden zich in.
Er borrelt oud verdriet op
Vanuit je bolle buik, stuwt het naar je borst, langs je hals tot in je keel.
Daar wordt het vastgehouden door een krop die verhindert dat het verder stijgt.
Je slikt en zucht
Een deel ontsnapt in de lucht
Maar het zit nog in je lijf
Het houdt je spieren stram, je nek en schouders stijf.
Het zit er al zo lang dat het de uitgang niet meer vindt
Je weet niet meer hoe ‘t moet,
hoe je het doet
Je benijdt het kind
Dat zo spontaan kan huilen en even snel weer troostbaar is.
Je zoekt muziek die je droefenis kan voeden
Je snakt naar klanken die meegaan in je leed
Je bouwt op woorden om je pijn mee uit te storten
Laat nu maar stromen, dat oud verdriet.
In de hoop op verlichting, om het achter je te laten
De hoop dat tranen zuiveren en je pijn wegspoelen
Maar je beseft dat je blad nooit meer blanco zal zijn
Dat je met krassen en vlekken zult bestaan
Dat ze een ereplaats verdienen
Omdat ze tonen dat je hebt geleefd.