Ik lig woorden te vangen die schipperen
tussen warm en koud. Terwijl de dag
zich op kousenvoeten gewonnen geeft,
gaat buiten alles zijn gewone gang, zoals
een airbus die rustig op zijn strepen staat,
wat mij op andere dagen moeiteloos
in de zevende hemel had gebracht,
maar vanop de bank nogal moeilijk ligt.
Het raam lijkt een postkaart
waarop de blauwe lucht zich
al te ijverig aan mij opdringt.
Maar wie ben ik wanneer de merel
mij liefdevol belachelijk maakt?