Jacoba knijpt zacht in het wit plastic medicijndoosje dat ze in haar hand klemt en tuurt door de ronde opening. De pillen zijn veel te groot, dat ziet ze zo. Die krijgt ze nooit doorgeslikt. Ze huivert bij de gedachte dat er eentje in haar keel zou blijven steken. De kans dat de kanker haar binnen een aantal maanden fataal zal worden is reëel, het hoeft nu ook niet per se sneller dan het al zal gaan.
Ze schudt een pastille uit het potje en stopt die in haar mond. De pil voelt tussen haar tong en gehemelte nog groter aan dan hij er uitzag. Poging één. Kin naar beneden en met veel water naar binnen, had de dokter gezegd. Jacoba schenkt zichzelf een groot glas in en neemt een serieuze slok. Niet nadenken, gewoon slikken. Als bij wonder lukt het haar om de pil in keer naar binnen te spelen. Ze glimlacht tevreden. Deze eerste horde van de dag heeft ze al met glans genomen. Straks nog naar het ziekenhuis voor een bespreking met dokter Boyens, daarna lunch met ongemakkelijke gesprekken bij haar ouders en vanavond doen alsof er niets aan de hand is bij haar vriendinnen van de oud-scouts. Vandaag wordt een makkie in vergelijking met de eerste chemotherapie die haar volgende week te wachten staat.
Jacoba zucht. Ze wordt zenuwachtig bij de gedachte dat niemand haar met zekerheid kan zeggen hoe haar toekomst er uitziet. Niemand kan voorspellen hoe ze op de behandeling zal reageren.
Ze gaat aan haar bureau zitten en klapt haar laptop open. Ze twijfelt even, maar surft dan toch naar Google. Tegen beter weten in typt ze ‘bijwerkingen van chemotherapie bij leukemie’ in het zoekvenster. Iedereen weet dat je beter nooit zo’n zaken op internet opzoekt, maar Jacoba kan het toch niet laten. Als ze voorbereid is op het ergste, dan kan het alleen maar meevallen. Misselijkheid, haaruitval, verlies van je vruchtbaarheid. Rillingen lopen over haar rug bij wat ze allemaal leest. Ze heeft altijd getwijfeld of ze kinderen wilde, maar nu de kans bestaat dat ze zelfs de keuze niet meer zou hebben, ontstaat er toch opstandigheid in haar hoofd.
Ze klapt de laptop dicht. Genoeg zelfkwelling. Jacoba staat op en gaat aan het raam staan. Vogels zingen een laatste herfstdeuntje alvorens ze naar betere zuiderse oorden vertrekken. Een beter leven tegemoet. Jacoba staart naar hun guitige gele snavels. Misschien gaat zij ook wel een beter leven tegemoet. Misschien bestaat de hemel waar ze vroeger op school over leerde wel en kan ze daar heerlijk hele dagen in de zon liggen en fijne dingen doen waar ze nu nooit tijd voor heeft. Eindelijk genieten van het leven zoals ze dat op deze aarde misschien nooit echt genoeg heeft gedaan. Ze tikt met haar nagels tegen het raam. De vogels in de tuin schrikken en vliegen op.
Over de dood heeft ze hiervoor eigenlijk nog nooit nagedacht. Een hemel zou mooi zijn, maar wat als er niets meer was na dit leven. Haar vader zegt altijd dat een mens gewoon een soort chemische reactie van cellen was en dat eens die chemische reacties stopten, je lichaam gewoon een kapot omhulsel was. Misschien is dat wel zo. Jacoba krijgt een vreemd gevoel van spijt. Spijt om de dingen die ze uit angst nooit heeft gedaan. Reizen naar Australië bijvoorbeeld of zeggen tegen Frank hoe graag ze hem zag op het moment dat Nel en Lilo er nog niet waren.
Jacoba slentert naar de bank en ploft daar neer. Haar ademhaling wordt zwaar en voor ze het goed en wel beseft barst ze in hevig snikken uit. Heel haar leven heeft ze geprobeerd om iets te betekenen op deze aarde. Ze heeft willen het verschil maken, al was het maar voor één iemand. Ze heeft hard gewerkt en altijd geprobeerd om goed en eerlijk te zijn. Toch lijkt haar grootste angst nu waarheid te worden: ze zal sterven zonder ooit iets te hebben betekent. Ze zal nooit de Nobelprijs hebben gewonnen en ze zal nooit een medaille hebben gekregen. Ze kreeg geen onderscheiding voor bewezen diensten of werd nooit benoemd tot werknemer van de maand. Ze zal nooit iemands grote liefde of vrouw zijn geweest en nooit iemands moeder. Haar leven zal een verwaarloosbare passage in de de geweldige geschiedenis van de mensheid zijn.
Jacoba probeert haar tranen tevergeefs te drogen. Ze moet naar het ziekenhuis vetrekken. Langzaam hijst ze zichzelf van de bank en loopt ze naar de badkamer om haar make-up te fatsoeneren. Ze forceert een glimlach in de spiegel om zichzelf bij elkaar te rapen voor vandaag. De hordes van die dag zijn dan misschien niet zo hoog bedenkt ze zich, maar ze nemen wordt door haar ziekte dag na dag toch net iets moeilijker.