Wij maakten kennis aan de kade.
Je zag me en je was verblind.
't Was lust waarin je volop baadde,
maar seksueel was ik een kind.
Toen ik je in de stad weer zag,
stak je je tong rap in mijn mond.
Nadien gefluister en een lach.
Beducht was ik voor dit gedrag.
De vraag die op je lippen lag:
mijn aars, is die alleen voor stront?
Je sloeg me plat, ik sneeuwde onder.
Ik reageerde dubbelhartig:
ik voelde bronst, kon gauw niet zonder,
maar vond je aanbod zeker zwartig.
Ondeugend was je, speels en open.
Met fantasie en avontuur
bestond je het mijn muur te slopen.
't Bestaan heeft zin alleen met vuur.
Wat remmen vielen bij me weg,
maar angst bleef grondig aan me knagen.
Mijn muur werd spoedig toch een heg.
Ik zag je meer als vrouw bij vlagen
dan als een tot het eind der dagen.
Je kont bleef vrij van mijn beleg.