Een maagdelijk wit strand,
geen vuiltje aan de lucht.
Hier liggen kansen om te grijpen,
als kokkels en Sint-Jakobsschelpen,
en stenen in alle kleuren,
geurend naar verzadigd geduld.
Maar kansen talmen,
de zee zout op en
bomen doen hun beklag
tegen wie het maar
horen wil. Hier is
de liefde geboren maar
hier zwijgt voortaan ook
de lust. En wil de reiziger,
onvertrouwd met een toevallig
oponthoud, hier zijn blik
op de horizon spelden?
Zijn landkaart nu vloeibaar,
en hij weer onvermoeibaar,
het assortiment aan prentkaarten
en half verzonnen landschappen
van piramides en van mysterieuze
sfinxen met sarcastische grimassen
rond de lippen gekruld, als Italiaanse
iconen, gekerfd in chronologisch
onderbewustzijn. Achter de
zeelijn, een land met problemen,
verteerd door monotheïstische miserie.
Maar hier werd toch de liefde?
Uit een zoute cocktail van zaad
als uit duizend zakken,
instant liefde, als uit een pakje.
De zee een spermabank,
coïtus afgedankt door een
chronische ambrosiaverslaving.
Een chemische reactie en daar
een nieuwe grootmacht, alweer iets om
voor te leven, voor te sterven.
Een eiland waarop alles verweven,
alles komt samen. Een apostel
gegeseld aan pilaren, door barbaren.
De jaloezie versmacht de onschuld,
in ergens een havenstad, met faam, me gusta.
Hier leefde en stierf en werd tot
leven gewekt een bisschop, verrezen
uit een goocheltruc van Jezus.
De tante van Mohammed en haar
paard, verdwaald en geveld in een strijd
die eeuwenlang zou duren,
doe geen moeite om hier muren
op te trekken, bezet, bezetter,
better best bezet. Hier heeft de liefde
nooit belet om er een zootje van te maken.
Het voorgeborchte van Fort Europa,
alle hoop al op de schroothoop.
Neem een balzak en een sikkel,
gooi in water, wacht geduldig.
Je krijgt liefde. Oplosliefde.
Het laatste bolwerk dat zal vallen,
voor het geld zijn grip zal doen
gelden, desnoods met geweld, ja,
voor al het goede dat er te rapen viel
tot slot weer naar zijn oorsprong,
naar de kloten.