“En de prins doodde de boze draak. Hij mocht met de prinses trouwen en ze leefden nog lang en gelukkig.” Pallieter zucht. Hij vindt verhaaltjestijd het leukste deel van de dag, maar wat daarna komt vindt hij verschrikkelijk. “Neem allemaal jullie rekenboek.” De juf draait zich om en begint sommen op het bord te schrijven. Als Pallieter zijn ogen bijna helemaal toeknijpt, tot hij bijna niets meer kan zien lijkt het of de cijfers dansen. Hij moet lachen. “Pallieter, neem je rekenboek, je bent alweer als laatste klaar!” “Juf weet vast niet hoe dat moet, cijfers laten dansen” denkt de treuzelaar, “anders zou ze vast niet altijd zo boos zijn.”
Hij duikt snel in zijn boekentas en zoekt zijn rekenboek. Het zit helemaal onderin, onder zijn tekenblaadjes, zijn mondharmonica en de brief die hij daarstraks van Marieke kreeg. Hij heeft de brief nog niet gelezen, dat doet hij straks tijdens de speeltijd. Dan kan hij zich verstoppen onder de boom, zodat niemand ziet dat hij een brief heeft. De brief is van hem, en van hem alleen. Pallieter grijpt zijn rekenboek en gooit hem op tafel. Op de kaft staan allemaal saaie sommen, maar over die sommen staat een groot, donkerbruin paard. Dat heeft hij gisteren zelf getekend. Het is hetzelfde paard als dat op de poster naast het bord.
De poster is eigenlijk een foto van hoe Lier, het stadje waar Pallieter woont, er heel erg lang geleden uitzag. Dat heeft de juf hen vorige week nog verteld. Er stonden nog niet zoveel huizen, maar de Nete, de rivier die ook langs hun school stroomt, die was er al wel. Op de poster staat ook een windmolen. Die gebruikten ze om graan te malen, en daar maakten ze dan weer brood mee. En onder de windmolen, in het gras staat een paard. Het paard dat Pallieter op zijn rekenboek getekend heeft. Hij heeft het een naam gegeven en die in grote, rode letters onder zijn tekening geschreven. Beiaard. Dat heeft hij opa ooit eens horen zeggen, en hij vond het zo’n mooi woord, dat hij besloot het paard op de poster zo te noemen.
Pallieter staart naar de rest van de poster. Hij vindt het een mooie foto. De zon staat hoog aan de hemel, de blaadjes van de bomen zijn felgroen en de wieken van de molen lijken zelfs bijna te draaien. Maar dat kan natuurlijk niet, want het is maar een foto. Pallieter knijpt zijn ogen een beetje verder dicht. Bewegen die wieken nu toch? Hij knijpt ze nog wat verder dicht, zodat hij alleen nog maar door een klein spleetje kan kijken. Ja hoor! De wieken van de molen draaien echt. Ze begonnen traag, maar gaan steeds sneller en sneller. Pallieter hoort nu ook de wind in zijn oren ruisen. Woeeessjjjjjj! Hij kan de wind zelfs voelen. Wat gaat die hard! Pallieter wil zich nog vasthouden aan zijn bank, maar het is te laat. De wind heeft hem meegenomen, en voor hij het weet zweeft hij de lucht in, recht naar de poster aan de muur.
Hij draait en tolt, ondersteboven, heen en weer, tot… de wind hem neer laat ploffen in het zachte gras. Waar is hij? Pallieter kijkt rond. Daar is een rivier, daarnaast staat een rij bomen, en ginder, ginder in de verte staat een windmolen! Is hij nu echt in die poster terecht gekomen? “Brrrr…” Pallieter voelt warme lucht in zijn nek. Hij schrikt. Achter hem staat een groot boerenpaard in zijn nek te ademen. “Beiaard?” Het paard duwt zijn natte neus tegen Pallieters gezicht.
“Wauw!” Pallieter kan het niet geloven. Hij is écht in het oude Lier van op die foto in de klas terecht gekomen, en het paard heet écht Beiaard. Die staat trouwens nog steeds tegen zijn schouders te duwen, alsof hij wat wil zeggen. Pallieter aait het dier over zijn hoofd, maar Beiaard blijft maar duwen. Tot Pallieter het begrijpt: het paard wil dat hij op zijn rug komt zitten! Hij heeft nog nooit paard gereden, maar als het paard zo lief is als het eruit ziet, dan zou hij dat wel kunnen. Pallieter klautert op het hek naast de wei. Beiaard blijft geduldig wachten, vlak bij het hek. Zo kan Pallieter makkelijk zijn manen vastgrijpen en op zijn rug klimmen. Hij heeft nog maar net zijn been naar de andere kant van de brede paardenrug gezwierd of Beiaard is al vertrokken.
En zo loopt het grote paard met de kleine jongen op zijn rug door de frisse, groene velden van Lier. Hier en daar komen ze voorbij een huisje. Een keer zien ze een meneertje dat een pijp staat te roken in de deuropening. “Dag Pallieter, dag Beiaard!” “Hoe kent die man mijn naam?” denkt Pallieter, maar dan wuift hij die gedachte weg en zwaait hij gewoon vrolijk terug. Na een tijdje rijden voelt de avonturier zijn buik rommelen. Beiaard blijft maar lopen, maar het is ondertussen al lang middag geworden.
Onder een grote appelboom probeert Pallieter het grote paard halt toe te roepen. Het dier luistert meteen als hij het kleine jongetje op zijn rug luid “Hooo!” hoort roepen. Het lijkt wel alsof het niet de eerste keer is dat die twee samen op pad zijn. Heel voorzichtig gaat Pallieter rechtstaan op de brede rug van het paard. Zo kan hij net bij de onderste appels van de boom. Hij kiest er een grote, rode uit voor zichzelf, en een andere voor het paard, en laat zich terug op de grond glijden.
En zo blijven ze daar een tijdje zitten. Het paard en de jongen, alletwee aan het genieten van een sappige appel in de zon. Tot Beiaard plots zijn oren spitst. Een paar seconden later hoort Pallieter het ook. Het lijkt wel alsof er een meisje aan het zingen is. Nu hoort hij het luid en duidelijk. Er komt iemand aan. Pallieter kijkt nieuwsgierig in het rond. Ja! Kijk daar, ginder, naast het water loopt een klein meisje in een witte jurk. Ze zingt luidkeels over de zon en de bloemen en in haar hand heeft ze een mandje vol felrode aardbeien. Pallieter springt recht en zwaait. “Hallo Pallieter!” Hé, ook het meisje kent zijn naam. Wat gek. Pallieter loopt naar haar toe. “Wie ben jij?” vraagt hij. “Herken je me niet dan? Ik ben het toch, Marieke!”. Nu ziet Pallieter het pas. Marieke lijkt als 2 druppels water op Marieke uit zijn klas, die Marieke die hem vanochtend nog een brief stuurde!
Hij wil vragen wat zij hier doet, maar dan bedenkt hij dat zij waarschijnlijk ook is meegenomen door de wind. Wat leuk, dat hij dit avontuur niet alleen meemaakt! “Marieke, dit is Beiaard, Beiaard, dit is Marieke. Mag ze nog mee op je rug?” Het boerenpaard gooit zijn hoofd in de lucht. Hij heeft lang genoeg stil gestaan. Pallieter hijst zich met behulp van wat laaghangende boomtakken terug op de paardenrug en reikt Marieke de hand. Even later draaft het drietal langs het water, verder het Lierse landschap in. Ze passeren bossen, velden en huisjes, en heel af en toe nog een windmolen. In de verte zien de twee kinderen een kerk opdoemen. “Zullen we daar een kijkje gaan nemen?” Beiaard versnelt zijn pas en nog geen tien minuten later glijden de twee kinderen van de paardenrug en kloppen ze uit alle macht op de grote, houten kerkdeur.
Het blijft even stil in het grote gebouw en Pallieter en Marieke willen al bijna weer vertrekken. Maar dan horen ze voetstappen galmen. Een paar seconden later gaat de grote houten deur piepend open. Meneer pastoor steekt nieuwsgierig zijn hoofd naar buiten. “Wie is daar?”, vraagt hij. Pas dan kijkt hij naar beneden, en ziet hij de twee kinderen staan. “Oh, kijk eens aan, Pallieter en Marieke, da’s lang geleden! Kom binnen, kom binnen.” Pallieter kijkt er al lang niet meer van op dat iedereen hem hier bij zijn naam kent.
Ze volgen meneer Pastoor, die op zijn korte dikke beentjes door het lange gangpad naar voren in de kerk waggelt. Pallieter doet zijn kleine, onhandige pasjes zo goed na dat Marieke het bijna uitproest, maar ze kan zich nog net inhouden. Lachen met een pastoor, stel je voor!
Langs een zijdeurtje laat meneer Pastoor hen binnen in de pastorie, waar hij woont. De twee kinderen kijken hun ogen uit. Elk vrij plekje staat vol met kleine beeldjes, lege flessen wijn en half volgeschreven papieren. Om Marieke nog eens aan het lachen te brengen neemt Pallieter een klein houten beeldje van een varken en zet het zo tegen een klein beeldje van Maria aan dat het lijkt of het beest Maria een kus geeft, recht op haar mond. Het werkt. Marieke moet snel haar zakdoek bovenhalen om niet luidop te lachen. Pallieter lacht ook. Hij vindt Marieke een mooi meisje, en als ze lacht krijgt ze kuiltjes in haar wangen die haar nog mooier maken.
Meneer Pastoor komt de keuken uit met een bord vol koek en twee glazen koude melk. “Hier kinders, laat het smaken, maar daarna terug naar buiten hoor, het is veel te mooi weer!” Dat laat het duo zich geen twee keer zeggen. Nog voor de pastoor zijn zin heeft afgemaakt is een bord vol kruimels, twee lege glazen en een liefdestafereel tussen onze lieve vrouw en een varken het enige dat nog overblijft van hun bezoekje.
Eenmaal buiten kunnen de twee grapjassen hun lach echt niet meer inhouden. Ze schateren en schateren, en nog lang nadat ze op de rug van Beiaard uit het zicht van de kerk en de pastoor zijn verdwenen klinkt hun lachbui na over de Lierse velden.
In de verte horen ze de klokkentoren nog rammelen. Ding. Ding. Ding. Ding. Ding. Ding. Marieke schrikt. 6 uur al, dan staat het eten thuis op tafel! “Wat scheelt er, Marieke?” Pallieter heeft de schrik op het gezicht van zijn vriendinnetje zien verschijnen. “Moet jij ook niet naar huis?” vraagt ze, “Het is toch al lang etenstijd?” Pallieter haalt zijn schouders op. Hij heeft geen honger, en dus ook geen haast. Maar voor Marieke wil hij wel wat moeite doen. Hij pakt Mariekes armen en slaat ze stevig rond zijn middel. Dan geeft hij Beiaard de sporen en hop, daar gaan ze! Het lijkt wel of ze vliegen! Het paard springt over een omgevallen boomstronk, loopt recht door een laagstaande beek en slalomt door een wei vol koeien, terwijl de twee kinderen op zijn rug dicht bij elkaar genieten van de wind in hun haren en de zon op hun gezicht.
Nog geen vijf minuten later houdt Beiaard halt voor een kleine witte boerderij met schattige rode luikjes. Voor Marieke zich op de grond laat glijden geeft ze Pallieter een kus op zijn wang. “Bedankt voor de leuke middag, Pallieter! Gaan we morgen opnieuw op pad?” De kleine avonturier wordt op slag zo rood als de luikjes van het huis. “Ja…” kan hij nog net uitbrengen. Marieke staat ondertussen alweer met twee benen op de grond. Ze plukt een prachtige witte roos uit de voortuin en gaat op haar tenen staan om ze in het knoopsgat van Pallieters jasje te stoppen. “Tot morgen Pallieter!”. “Ja…” stottert Pallieter weer. Hij staart naar de bloem. Ze ruikt heerlijk. Nog lang nadat de deur achter Marieke in het slot is gevallen hoort hij haar stem. “Tot morgen Pallieter!” “…Pallieter!” “…Pallieter!”
“Pallieter!” Hij springt van het verschieten recht omhoog uit zijn stoel. Zijn knieën stoten tegen de tafel en zijn rekenboek, met daarop het paard valt met een klap op de grond. Wat? Waar is hij? Waar is Beiaard? Rondom hem hoort hij gelach. Als hij omkijkt kijkt hij recht in de blauwe ogen van Marieke. Marieke met de kuiltjes in haar wangen. Vlak naast hem staat de juf. Zij is de enige die niet lacht. “Pallieter, hoe vaak moet ik het je nog zeggen! Als je altijd zo zit te dromen geraken je sommen nooit af.” Ze wil nog verdergaan, maar de bel onderbreekt haar. Pallieter graait zijn boeken bij elkaar, mikt ze in zijn boekentas en glipt langs de juf de speelplaats op. Daar is hij maar op het nippertje aan ontsnapt. Maar wat een gekke droom was dat!
Als hij op de speelplaats bij zijn lievelingsboom aankomt laat hij zich tegen de stam zakken. Uit zijn boekentas haalt hij de brief van Marieke tevoorschijn.
“Pallieter,
Heb je zin om morgenmiddag mee aardbeien te gaan plukken? We spreken af aan het water achter de school, daar bij die wei waar dat boerenpaard staat.
Tot morgen!
Marieke”
Pallieter is weer rood geworden. Hij kijkt naar zijn vest, waar een witte roos zit te blinken in het knoopsgat. Morgen kan hij terug de velden in. Met Marieke. “Ik kan niet wachten.”
.