Dinsdag 15 april 2014
Rond acht uur wakker. P. gaat de deur uit met de mededeling dat ze naar de bakker om de hoek is. Na tien minuten de gekende doemscenario’s en de tegelijk voorspelde opluchting als ik haar de gang hoor opkomen. Vrij laat de deur uit. Van Laumière met de metro naar Champs Elysees Clemenceau. Te voet tussen het Petit Palais en het Grand Palais, over de Pont Alexandre III, langs het Hôtel des Invalides. Hoewel de zon schijnt, is het koud. Langs Rue de Grenelle naar Jardins du Champ- de Mars. Dit is wat je als toerist bij een eerste bezoek aan Parijs doet, of op klasuitstap, in een bus en dan om de tien minuten uitstappen, terug de bus op, niemand die naar de leraar vooraan luistert. De Eiffeltoren is van onderuit, tussen de bomen en struiken bekeken, desondanks indrukwekkend.
Ik wil naar het Trocadéro omwille van Picasso. Maar ik heb me vergist. Van zodra ik de open armen van het Palais de Chaillot herken, herinner ik me van een bezoek met de leerlingen de Afrikaanse venters die hen Eiffeltorentjes, armbandjes en horloges probeerden te verpatsen. Vooral de meisjes werden aangeklampt. Ze lieten het zich gillend welgevallen, maar gingen voor de zekerheid toch maar in groepjes bij elkaar staan. Maar dit heeft niets meer te maken met het Palais de Tracadéro waar Picasso een grote eeuw geleden de Afrikaanse maskers zag.
Via Avenue des Nations Unies en de Boulevard Delassert lopen we naar de Place de Costa Rica. Op een terras uit de wind, met onze snoet in de zon drink ik een petit café, P. een jus d’ orange. De sigarettenrook van de jongens naast ons waait onze richting uit. Voor ons twee maatpakken. Een man steekt de straat over, sigaret in de mond, beide handen in de zakken van zijn manteljas. Waar Auteuil in de negentiende eeuw nog een dorp buiten de stad was, is het vandaag één van zijn betere, residentiële buurten. Voor het Maison Balsac wordt de dagindeling van de schrijver op een informatiebord vermeld. Opstaan om middernacht, schrijven tot acht uur, petit déjeuner in een kwartier, schrijven tot zeventien uur, diner en slapen. Het bovenstaande schreef hij in een brief aan een vrouw, hij zal er wel een schepje bovenop gedaan hebben, zeker?
In een zijstraat staan kubistische huizen van Mallet-Stevens uit de jaren twintig. Wij hebben nog nooit van Mallet-Stevens gehoord, maar het stond in de reisgids en dan denk je dat dat de moeite waard is. Enkele jongemannen staan artistiek heel verantwoord rond een kleine vrachtwagen bij de achteruitgang van een filmstudio. Ze doen of ze ons niet zien. De gids heeft het verder over de Fondation Le Corbusier. Ah,die kennen we! Volg de leider! Maar wat we ook zoeken, de Fondation Le Corbusier vinden we niet. Tot een wegwijzer ons naar links dirigeert, maar dan zijn we het al moe.
Op weg naar de metro nog langs de Rue Pierre Guérin, een straatje in kasseien dat ons zou moeten doen ‘basculer dans l’autre siècle, en plein village.’ We halen de schouders op, slaan de gids dicht en lopen verder. Veertig minuten metro, helemaal van République naar Laumière. Na het eten twintig minuten slapen. Het raam staat open. Veel rumoer op de binnenplaats.
Met de metro naar Batignolles. ‘Le village de Batignolles,’ daar gaan we weer, hou je vast, ‘a conservé une grande partie de son caractère provincial.’ Maar het is er gemoedelijk, de Parijzenaars zijn er in groter getale dan de toeristen. In het parkje op de Squaire de Batignolles zitten we een groot uur tussen de duiven, bergeenden en agressieve Canadese ganzen. Met name een solitaire Nijlgans moet het ontgelden. Verder veel kinderwagens met blanke kinderen, voortgeduwd door zwarte kindermeisjes, oude mensen op de groene banken en een bejaard mannetje in bruin kostuum, bruine leren schoenen en een foulard rond de hals die we vier keer snelwandelend voorbij zien komen, de rechterhand als een klauw opengesperd achter zijn rug. Zijn dagelijkse wandeling volgens P. Dat, of een dwangneurose – je weet het niet. Net voor we vertrekken een verpleegster met een bejaarde vrouw in een rolstoel. De vrouw houdt een wit struikbloempje in haar hand. Als een klein kind wordt ze door de verpleegster vanaf de rand van het gazon de eendjes in de vijver aangewezen.
In de Rue Brochant zitten we zolang de zon niet achter de huizen is verdwenen op het voetpad voor café Le Tempo. Als het te koud wordt gaan we naar binnen. Ik drink een glas Heineken, P. een cappuccino. We zitten aan een kleine toog op krukken voor het raam en kijken als vissen in een aquarium naar voorbijgangers en diegenen die buiten in de schaduw zijn blijven zitten. Binnen staat luide popmuziek op, maar zonder te storen. Aan de overkant van de straat, op de hoek, ligt café Le Bloc. Achter een vitrineraam een krijtbord met tussen en rond de tekst zweepstaartkrullige tekeningen in de stijl van Alechinsky. Artistieke types aan tafeltjes op het voetpad.
Wanneer de straat wordt overgestoken, gebeurt dat bedachtzaam, in slow motion een sigaret van tussen de lippen plukkend, of breedvoerig, met wapperende handen die afgaand op de bijhorende gelaatsuitdrukking iets belangrijks aanschouwelijk maken, het haar in zorgvuldige nonchalance meedeinend op een tred die in zijn vastberadenheid exemplarisch is.
Tegen zessen komen mannen met een brieventas onder de arm Le Tempo binnen voor een nabespreking. Ze drinken cola en koffie. Op straat veel schoon volk. Een man achterop een vuilniswagen rekt zich gevaarlijk ver naar achteren om het een en ander goed te kunnen zien. Op het balkon op de tweede verdieping van het gebouw aan de overkant spreidt een man of een vrouw – van waar we zitten is het moeilijk te zien – in een marine T-shirt een Michelinkaart open. Waar gaat die op reis? Na tien minuten is de man – het is een man volgens P. – in een worsteling met meerdere kaarten verzeild geraakt. Hij houdt ze aan de rand vast en laat ze eerst door de wind open wapperen. Daarna is het zaak met een soort van spreidstand van de handen de boel zowel gestrekt te houden als glad te strijken. Dat is moeilijker dan het lijkt, aangezien plooikaarten de neiging hebben van zodra je ze los laat opnieuw op te krullen, zoals een kind dat niet in bad wil de gang oprent zodra je het uit het oog verliest. Wil hij de kaarten aaneen lijmen misschien? Is dat de bedoeling – er één grote kaart van maken? Geef mij landkaarten en ik ben een kind in de zandbak. Laat me ze verknippen en aaneen lijmen – voor nóg meer overzicht – en ik hoef geen ijsje, suikerspin - niets: aan het zand alleen heb ik genoeg. Wie zou geen zo’n kind willen?
In Comme chez Maman zitten we op dezelfde plaats als vorig jaar, aan het raam. Gegrilde zwarte pens in een vinaigrette van rode vruchten – als ik de korst openbreek komt er rook uit. Voor P. carpaccio van champignons en radijs met parmezaan, iets dat ze naar eigen zeggen ook zelf zou kunnen maken mocht ze een goeie dunschiller hebben. Van dat laatste maak ik een mentale notitie. Daarna varkensvlees met boontjes in een zoetzure saus van gekonfijte mini-appelsienen. Dezelfde wonderbaarlijke puree als de voorbije jaren, maar te koud deze keer. Marmite de Mer voor P.
Het vriendelijke meisje dat ons bedient, meen ik me van vorig jaar te herinneren. Een al even vriendelijke jongen wijst me ongevraagd de toiletten. ‘Oui oui, je sais,’ zeg ik. Bij het afrekenen krijg ik die aanmatiging als een boemerang terug. De jongen vraagt of we het restaurant misschien kennen, ‘parce que vous disiez “je sais”’? Als ik voor we vertrekken een tweede keer het toilet uitkom, staat hij met iemand in de keuken te praten. ‘Merci, hein,’ zeg ik op een toon alsof ik hem al jaren ken en maak met mijn arm een zwaaiende beweging in zijn richting. Misplaatste onderdanigheid, maar wel erg kenmerkend voor hoe ik me tegenover onbekenden in gênante situaties gedraag.
Oscar Niemeyer ontwierp het hoofdkwartier van de Franse communistische partij op de Avenue Marthurin Moreau. We komen er langs in het naar huis lopen. Ik ben in een euforische stemming. Bezing het communisme en de pas aangeplante bomen langs de Rue Manin. Een stad die naar eigen zeggen honderdduizend bomen heraanplant is een stad naar m’n hart. Op de trappen van het stadhuis de avondsigaret. Een vrij onrustige nacht. Als ik tegen drieën opsta om te plassen, zie ik dat er nog licht brandt in een van de appartementen aan de overkant van de binnenplaats. Ik blijf er in het schemerduister enkele minuten naar staan kijken.