Passage uit manuscript Douceurtje

23 okt 2014 · 0 keer gelezen · 1 keer geliket

‘Ik ben spiritueel aan het ontwaken,’ zei Robin op een vrijdagavond.
Ik gooide de koekenpan en het schuursponsje in de wasbak en draaide me om.
‘Je bent wat?’ vroeg ik.
Ik moest moeite doen om niet in lachen uit te barsten. Of in tranen.
‘Spiritueel aan het ontwaken,’ zei hij nogmaals.
Hij ging zitten in de brede vensterbank, pakte een van de kussentjes en legde die in zijn rug.
‘Ik ontwaak ook iedere morgen,’ zei ik, ‘maar dat doe ik bij voorkeur met een kop koffie.’
Robin schudde zijn hoofd. ‘Je begrijpt het niet. En dat is oké. Een ieder heeft zijn eigen pad te volgen. Mijn pad wordt me steeds duidelijker. Ik voel de energie stromen,’ zei hij, terwijl hij uit het raam staarde. Hij trok zijn benen op, zette zijn blote voeten ook op de vensterbank en wreef met zijn handen over zijn tenen.
‘Is dat wat ze je leren op die reiki-cursus die je volgt?’ vroeg ik.
Robin legde zijn handen op zijn knieën.
‘Vanwaar die woede?’ ging hij op zachte toon verder.
‘Omdat ik je godverredomme helemaal niet meer herken, Robin!’ riep ik. ‘Vroeger was je tenminste normaal. Nu lijk je wel een verstandelijk beperkte hippie. Hou toch eens op met dat gezweef. Lul!’   
‘Waar het verstand ophoudt, begint de woede,’ antwoordde hij, ‘daarom is woede een teken van zwakte.’
Met tranen in mijn ogen draaide ik me om en ging weer verder met het afwassen van de aangekoekte koekenpan. Ik schuurde net zo lang en net zo hard met het sponsje, totdat de anti-aanbaklaag aan het verdwijnen was. Net zoals mijn gevoelens voor Robin.
‘Het lijkt me verstandig als een van ons een tijdje uit logeren gaat,’ zei Robin. ‘Ik heb ruimte nodig om verder te groeien. Dat kan niet in deze negatieve energie.’
Ik smeet de koekenpan in het afdruiprekje.
‘Prima!’ schreeuwde ik. ‘Blijf jij maar lekker hier. In je dorp. In je wierookhol. Geniet ervan.’
Ik rende de trap op, griste wat kledingstukken bij elkaar en smeet ze in een tas. Zonder wat te zeggen liep ik langs Robin, die nog steeds in de vensterbank zat.

In mijn kleine, zwarte autootje reed ik terug naar Amsterdam. Op de hoek van de Leliegracht liet ik me vollopen met alcohol. Midden in de nacht slenterde ik huilend naar Lotje.
‘Hij trekt wel weer bij,’ zei ze, ook met een flinke slok op, ‘hij gaat je heus wel missen.’

© Juliëtte Rosenkamp 
www.julietterosenkamp.nl

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

23 okt 2014 · 0 keer gelezen · 1 keer geliket