Wat heeft er me bezield om in een stoffig gat als hier een winkel-annex-bar te openen? Randje New York, langs een van de middelgrote uitvalswegen. Heet als de hel. Mijn cliënteel bestaat voornamelijk uit een handvol buren-randdebielen, stoer dat de vonken ervan af springen, motards, truckers en lesbiennes in hun midlife crisis.
What was I thinking? Ik vraag het me elke dag af wanneer ik geroutineerd de deur van mijn shop open gooi, een houten spie eronder schuif en ik merk dat het om vijf uur ’s ochtends al heet begint te worden en dat de fuckin’ vliegen aanhoudend oprukken.
Gelukkig arriveert Molly getrouw en steevast vóór de existentiële paniek erin slaagt zich in mijn hoofd te nestelen. Molly is groot, breed en sterk. Ze draagt haar dunne zwart geverfde haar strak achteruit gebonden in een minuscuul knotje. Ik vind het niet mooi. Haar tattoos ook niet.
“Waarom moeten het altijd zo’n grote doodskoppen zijn? Bestaan er dan geen subtiele ontwerpen van schedels?” vraag ik haar als ze weer eens een nieuwe heeft laten zetten. “Een roos of zo, is toch ook mooi? Er mag zelfs een doorntje aan zijn.”
Dan antwoordt ze niet. Ze gooit haar jack in camouflagekleuren over de leuning van een stoel, steekt een sigaret op en blaast de rook in mijn gezicht.
Eigenlijk verkoop ik in mijn shop niet veel anders dan kranten, koffie en tabak. Af en toe een boterham met meelworst, vet spek of roerei. Witte bonen in rode saus, dat kan ook. Zelden ruim ik borden af die leeggegeten zijn. In mijn ervaring zijn bonen voorbestemd om naar de rand van een bord geschoven te worden. Gewoon omdat ze stinken en omdat de saus een beetje rekt.
Het zij zo. Ik boetseer in klei en stal mijn werk uit in de winkel maar niemand heeft ooit een beeld van me gekocht. Iedereen vindt mijn beelden alleen maar mooi. Ik vind het oké zo.
Die ochtend was Molly er zoals gewoonlijk, gezeten op een barkruk aan de toog achter een dienblad met koffie, brood en zes glanzende spiegeleieren. En omdat ik Molly in al haar massiviteit vertrouw en snak naar een down-to-earth oordeel, heb ik het haar verteld.
En nu steekt ze van wal, kauwend op de inhoud van een volledig doosje eieren.
“Je beeldt het je in, mannen zeggen zo’n dingen niet. En als ze al iets zeggen, dan menen ze het in geen geval. Denk er niet meer aan.” Molly sopt de korsten van haar brood in koffie.
“Je sopt weer,” zeg ik, “stop dat, leer het af.”
“Kan ik niet. Ik vind het lekker zo.”
“Wel,” zeg ik, “ik kan het ook niet.”
“Wat niet?”
“Er niet meer aan denken.”
Molly zucht. Ze schuift het dienblad naar me toe. Molly kan ontzettend snel eten. “Als jij alles gelooft wat elke dude hier komt uitstuiken, dan, ik zweer het je wijfje, dan zijn we nog lang niet thuis.”
Ik haal mijn schouders op. Een beetje ontredderd ben ik. Af en toe, het komt in vlagen aanwaaien. De ene keer haalt het me onderuit, dan weer sta ik erboven, bovenop de puinhoop van mijn vertwijfeling, krachtig zwaaiend met de vlag van onverschilligheid.
Molly zucht nog een keer, maar dit keer anders, een klein beetje meer medelevend. Molly is immers niet één en al trucker. Ze moet het hebben gezien. Mijn ogen kunnen niets verbergen.
“Oké,’ zegt ze, “Ik luister. Nog een keer het hele verhaal. Dus wat zei hij ook alweer? Hij zei dat hij van je houdt? So what? Bullshit! Dat je hem inspireert en dat soort onzin?”
Ik knik. Uit háár mond klinkt het inderdaad belachelijk. Omdat ik er een beetje kregelig door word, ruim ik Molly’s dienblad iets te kordaat af, het koffiekopje rammelt in het schaaltje.
We zwijgen en bespieden elkaar vanuit onze ooghoeken. Ik vouw twee vaatdoeken op en vul het wisselgeld aan. In het spiegeltje aan de wand bekijk ik mijn haar, draai het in een wrong, steek het vast met een pin. Ik diep rode lipstick op uit het laatje en stift mijn mond. Het spul is te smeuïg om het mooi te kunnen doen.
“Getver,” vloek ik als de stift uit mijn handen glipt en op de vloer valt. Kijk, en nu hangt er al smurrie aan een van mijn hakken. Ik voel hoe het zweet me uitbreekt, mijn bloesje zit te strak, de jeans plakt aan mijn billen.
“Je ziet er goed uit,” zegt Molly na een tijdje, “echt, ik meen het.”
“Dank je.”
“Je hebt het precies goed te pakken, don’t ya girly?”
Ik ontwijk haar blik. “Het gaat over,” zeg ik, “zal wel passeren. Straks vind ik het niet erg meer. Je zal het zien. Ik kan het aan.”
“Waarom was hij al die tijd hier? Wat waren zijn zaken wel?”
“Hij was hier met een vriend, ook een schilder. Ze moesten in New York zijn voor materiaal, ze waren op zoek naar een bepaald soort canvas of zo, ik weet het niet precies.”
“Je hebt hem als ik het goed begrijp in totaal …euh… vier keer gezien?”
“Ja, Mol, ja. Maar er is iets aan hem, Molly, ik denk dat er echt iets is tussen ons dat resoneert, Molly, ik voel dat soort vibraties, echt. Ik denk dat hij bijzonder sensitief is. Dát en tegelijk gepassioneerd en een beest in bed eigenlijk…” Ik hoor mijn eigen woorden en begin ervan te blozen. “Tja, Molly, stom, onwijs stom, maar ik moet er steeds aan denken.”
“HA HA, o ja, resonantie, good vibes, love is in the air? Hij verklaart je de liefde en daarna smeert ie ‘m? Wel wel, wonderbaarlijk sensitief. Hoedje af voor meneer hoor, een echt gepassioneerd beest, je hebt gelijk… Wat een mensenkennis, I’m impressed.”
“Hij schaamt zich natuurlijk, denk ik… Hij was die avond behoorlijk beschonken. Ik wil het niet, en toch weer wel, Molly, komaan, zeg het me, hoe ga jij om met zulke dingen?”
Nu lacht ze haar eigenste bulderlach. “Waar ik vandaan kom maken we het mekaar zo moeilijk niet. Het is ja of het is nee. En daar hoeven wij geen wéken over na te denken.”
“Ik geef het liever nog wat tijd,” zeg ik, “we kunnen mekaar eerst leren kennen. Als hij nog eens langskomt.”
“ALS hij nog eens langskomt… Zal ik je eens iets zeggen, lieve Penny? Lieve, zachte, domme Penny?” Molly grijpt me bij mijn bovenarm en knijpt er gemeen hard in, ze maakt haar ogen groot. “Op onze leeftijd komt de boemboem vóór de blabla. Dat is nu eenmaal zo, maak je geen illusies. Valt de blabla achteraf tegen, dan ben je -helaas- de pineut. Als de boemboem óók tegengevallen is, nog meer. En je mag van geluk spreken als hij je daarna met rust laat.”
Ik staar haar aan alsof ze me een Pinterest-tegeltje voor ogen houdt: Reality is a bitch.
“Wat nu? Ik heb niet voor niets een bucks in mijn truck liggen. Wil je een sprookje zien, ga dan naar de film.”
“Weet je,” zeg ik, “hij vroeg waar de naam PEnnsylvania 6-5000 vandaan kwam. Vreemde naam voor een shop, vond ie.”
“Wat heb je gezegd? Toch niet dat het is omdat jij Penny heet hè? Want dat houdt geen steek.”
“Op het naambord dat aan flarden geschoten tegen de gevel hing toen ik hier begon stond PEnnsylvania 6-5000. Ik vond het wel cool en ik behield de naam, ook al wist ik niet waar hij voor stond. Het blijkt een oud telefoonnummer te zijn. Glenn Miller bracht er een nummer over uit. Heb ik vannacht gegoogeld. Tof hé?”
“Tof ja.” Molly kreunt een beetje. “Heel erg tof. Je had hem beter je échte telefoonnummer gegeven. Het enige wat je nu kan doen is dwepen als een bakvis.”
Ik kijk door de vuile vensters naar buiten, naar de stoffige weg. Ik zie niets anders dan verzengende hitte, een enkele spreeuw die over de gloeiende kiezels hupt.
“Nog koffie, Mol?” vraag ik.
“Doe maar iets on the rocks,” zegt ze.
Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.
Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.