in de wachtkamer
ergens vanuit de leegte
vroegen enkele verbasterde lettergrepen
of zij iets konden betekenen
voor mij
alsof zij niet ooit iets
zomaar zeiden
alsof zij haar woorden niet
medicamenteus doseerde
vaak viel ze op stoere mannen
soms struikelde ze over mij
ik spreidde maar al te graag
mijn dure overjas
over iedere onderarmse vijver
onze liefde was dergelijk
als een scheermes zonder tanden
of hoe ze liever
mijn al te zachte lippen complimenteerde
waarvan ze nog snel
de woordenbrei veegde
ze werd het voorwerp van mijn schrijverstafel
in een spaarzaam moment
strekte ze wel af en toe
haar kluisterende benen
over mijn sluimerend gedicht
vervolgens spreidde ze haar vingers
waarvan de inspiratie zelf bedruipend was
alvorens ze me de rug toekeerde
onze liefde als een naaldhak door mijn tere hartje priemde
was het al iets dergelijks
als een broos parket