Alle vrouwen die ik diep platonisch
aanbad, bezaten eigenschappen die ik zelf
niet had: doortastend, handig en kordaat
of opgewekt, sociaal en moedig trokken
de gidsen aan mijn schuit. Gewillig schoof
mijn scheepje zelfverheffing achterna.
Die loodsen voerden mij, het is ironisch,
naar klippen. Rotsen doemden op. 't Gewelf
doorboorde mijn tuigage. Niet probaat
was hun advies. Zo hing ik aan hun rokken,
maar hen eronder komen maakte mij tot sloof.
De kapitein mislukte. Ik verga.