Mariska had altijd al voor de klas willen staan. Dus had ze op haar achttiende vol overtuiging gekozen voor een bachelor leraar lager onderwijs. Na drie jaar haar hersenpannen vol te zuigen met kennis, om die vervolgens tijdens haar stage voorzichtig te toetsen aan een kleine klasgroep, was ze op één september mogen starten als interim voor het tweede leerjaar in het gezellige dorpje waar ze woonde.
Uiteraard waren ze begonnen met de obligate gouden weken; een korte periode waarin elk kind gezalfd werd wanneer het eens over de schreef ging. Gezalfd met de smeuïge in onschuld gedoopte crème die absolutie heette. Stapje voor stapje had ze de kleine groep kinderen leren kennen die achter de gretige ogen schuilgingen, en stapje voor stapje had ze hen ook deelgenoot gemaakt van de regels die voor haar belangrijk waren om te overleven tussen al dat jonge geweld.
Begin oktober waren ze helemaal op elkaar afgestemd, en hadden de lessen een vaart genomen waar ze zelf stond van te kijken. Maar er was één iets waar ze niet op voorbereid was. Of beter: één iemand. Jantje…
De piepkleine jongen met zijn hoogblonde piekhaar, scheef hangend ziekenfondsbrilletje, guitige sproetjes en de fijnste lippen die ze ooit had gezien. Maar het was niet zozeer zijn uiterlijk dat haar aandacht alsmaar naar hem afleidde. Het was wat er binnen in dat kleine hoofdje van hem omging. De kleine hersenen in dat kleine hoofd die hem zo leergierig maakten, dat hij wat dat betreft met kop en schouders boven de andere kinderen uitstak.
Wanneer ze de klas probeerde onder te dompelen in een bad vol nieuwe leerstof, werd haar blik als een magneet elke keer weer aangetrokken door de meest oprecht geïnteresseerde ogen van het kind in het midden van de tweede rij. Ze moest alert blijven wist ze, want haar relaas werd door zijn priemende vinger minstens tien keer per dag onderbroken. Als hij zijn magere, bleke handen wegnam vanonder zijn kin, de handen waarmee hij de ballast van zijn kennis steunend op zijn ellebogen probeerde omhoog te houden, hield ze onwillekeurig elke keer haar adem in.
Als Jantje niet wilde weten waarom ik nooit thee drink, dan wilde hij wel weten hoe het kwam dat zebrapaden uit een patroon van zwart en witte rechthoeken gemaakt werden. Als hij zich niet afvroeg of de juf hen misschien per vergissing een droom had verteld toen ze hen had ingewijd over Jezus en het lopen over de zee, dan vroeg de pientere jongen zich stellig af waarom iemand in ’s hemelsnaam in een toekomstige job nood zou kunnen hebben aan het kunnen maken van een koprol.
In het begin was het vrij grappig geweest, die continue regen van vragen die door de klas spetterde. Na twee weken was ze er ongeveer aan gewend geraakt, en de andere kinderen van de klas ook. Maar tegen dat de herfstvakantie was aangebroken, was haar vatje vol en werd ze helemaal horendol van al dat bestoken.
Ze had gedacht dat het alleen kleuters waren die om de haverklap de grote-waarom-vragen stellen, en had daarom bewust niet voor de bachelor kleuteronderwijs gekozen. Maar dit, dit had ze echt niet verwacht.
Een kleine Pochemuchka…