Twee varanen als één blok graniet
langdurig roerloos op een middagstrand
Hun staarten, accolades omheen
vel op vel van kostbaar leer.
De zon smelt rots tot mos en als in tai chi
komt hun landschap in beweging.
Zijn tong neemt de temperatuur op in haar middenoor
lispelt geheimen uit het krijt
en met onyx ogen
keurt zij zijn glinsterende schubben.
Als in een gotische boog neigen twee nekken
hun koppen de hoekige sluitsteen.
Met tenen als menselijke vingers
slentert hij over haar reliëf
peilt plooien- en platentektoniek
ontdekt de kniklijn naar haar bekken.
Haar tanden verborgen
achter een Oosterse glimlach
wordt ze voor even haar minzame tegenpool.