HET BINNENHUIS
Alsof ze er net nog waren,
alsof ze maar voor even de deur uit zijn
staat het huis nog in de rij;
de bloemen in hun bakken,
de vensters, zoals steeds aan zee,
met hun matte opdruk van zout en zand,
de voordeur die lichtjes sleept, reeds jaren.
Zie je,
waakzaam wachtend nog haken hun jassen aan de kapstok.
Uitdagend bijna ligt het boek nog op de zetel.
De roze handdoek aan het rek: een provocatie,
de appels in de mand rimpelen met een air van gezelligheid.
Stof groeit tot een fluwelen huid
waaronder het sjabloon van hun rituelen - ingesleten in de vloeren:
het besprenkelen van de geraniums,
het openen van de brievenbus,
de tuin in voor de kippen,
het opgieten van de ochtendkoffie.
Hoe weerloos nu, dit binnenhuis,
zijn gevel, robuust nog in de straat.