Tussen de lava
van onrust en euforie
bevind ik me
samengesmolten en verhard.
Met een mantel van een of andere
bejaarde steensoort.
Ik ben het zoet.
Dus
bijt
me
in twee.
Proef me.
Verscheur en vermaal me.
Slik
me
door.
Ik beland in
een lauwe brokkensoep.
Wat sneeuw valt op je huid.
Smeltbaar grof zout
uit een kreeftenzwembad
in plaats van uit een steenkleurige hemel.
Mijn dagdromen, mijn verbeelding.
In Het toilet van Venus houding
lig ik op je onverteerde chocokoeken
verder weg te doberen als een badeend.
In een donkere kamer zonder ramen of deuren,
achter je verzilverde navel,
waar ik van waterpijp (met bonbonsmaak) geniet,
hoor ik een kreunversie van Die Königin der Nacht.
Een explosieve jaloezie,
dat ben ik nu.
Je loopt achter semi-plastieken slangenvrouwen aan,
hun contouren gevuld met egale pigmenten:
melasse,
speculaas
en kaneel
+ de glitters op hun ogen, lippen en wangen.
Mozarts werk stopt
en mijn lust lust
naar
het
zoet
ook.
Mijn regenboogdromen
zijn nu niet meer
dan ontplofte wolken van illusies.
Ik scheur je
vanbinnen uit
open
en verlaat je
als een verliefde vlinder.
Je zakt in een bordeaux plas
verder
weg
met fluorescerende pillen in je ene hand
en een andere in die van je erotische pop.
Ik ben nu het zuur,
een taaie snack
en later een bittere pil.
En op het einde...
een toxische appelcocktail
wat zelfs Sneeuwwitje
zou strikken.
Het verleden is nu
een schaduw in het heden.
Soms komt er weer
een aria in mijn dromen
waarin ik terug een jonge merrie ben.
Want kijk nu:
ik leef in een ziekenhuisbed
op een zwarte regenboog
achter tralies.
Mijn antieke lichaam
verstopt in een kimono
met aronskelken erop.
Het is mijn geweten.
Ik had beter moeten zijn.
Want nu eindig ik als
een eenzame rimpelkop.