Alsof deze met de strafste contactlijm was ingesmeerd, zó roerloos plakte Bertrand aan zijn zetel. De man had schrik, dat als hij ook maar een ietsepietsie bewoog, hij uit een droom zou ontwaken. Door zijn opspelende maag moest hij uiteindelijk toch opstaan. De wc vulde zich meteen met een penetrante zure stank. Nochtans had Bertrand niets slecht gegeten, neen, stress was de boosdoener.
De zenuwen waren door zijn keel beginnen gieren op het moment dat de vierde bal viel en deze net als de vorige drie een correct cijfer toonde. Daarna viel bal vijf... en zes... Bertrand was dan, met een van verbazing opengevallen mond, naar het scherm blijven staren. Terwijl snel wisselende euforie en ongeloof zijn gedachten beheersten, las hij steeds weer die ene regel op de teletekstpagina. Eén winnaar met 6 juiste nummers, meer dan 1.000.000 €, en dat was hij!
Sinds zijn vrijlating, nu vijf jaar geleden, had Bertrand met moeite de eindjes aan elkaar kunnen knopen. Dat was dus verleden tijd. Meer dan 40.000.000 oude Belgische franken! Dat klonk nog beter, vond Bertrand. Hij zou een wereldreis maken, zijn ouders, die hij toch veel leed had gedaan, mochten delen in de winst, en een nieuw huis en gloednieuwe wagen stonden ook op zijn verlanglijst.
Bertrand nam plaats aan het tafeltje in de kitchenette van zijn studio. In zijn fantasie zat hij echter al aan een eikenhouten meubelstuk in een riante woonkamer, mét een mooi vrouwtje. Voortaan hoefde hij ook nooit meer acht uur per dag af te wassen. Plots werd Bertrand kwaad. Die klootzak van een baas verdiende allang een pak rammel. Neen, niet goed. Eén klap dan, pijnlijk maar zonder schade? Ja, dat kon. Bertrand was trots op zijn zelfbeheersing.
Uit pure blijdschap veerde hij op en sprong als een speelse jonge hond in zijn zetel, die daardoor met een knal tegen de muur schoof. Dan zette Bertrand zijn stereo aan. Uit de boxen schalde meteen: 'Hat ik maar iemant om fain te houwe... twei zachte armen oim me hein...' Stop! Bertrand keilde de schijf door het openstaande raam en nam een cd met carnavalshits. Toeters, trompetten en zingende feestneuzen klonken, terwijl Bertrand breed lachend een polonaise solo in zette.
De hele nacht verstoorde hij zo de rust van de omwonenden in het flatgebouw. 's Ochtends haastte hij zich naar de dichtstbijzijnde krantenwinkel, maar de machinerie van de nationale loterij werkte blijkbaar niet op zondag. 'Geen probleem, morgen ben ik ook nog miljonair', riep Bertrand en wandelde naar de stationsbuurt, waar de cafés met de laagste prijzen waren.
Bij het binnenkomen fluisterde Bertrand de waard iets in de oren. Deze trachtte schertsend wat los te peuteren maar kreeg verder geen uitleg. Flup luidde dan maar de bel: 'Tournée Generale!' En hij moest dat niet één keer doen, maar verscheidene, zo om het half uur. Iedereen werd gek. De meesten hadden geen cent te makken, dus was gratis bier een godsgeschenk.
Bertrand, die nog nooit zoveel vrienden had gehad, werd luid toegejuicht en kreeg enkele smakkerds. Er werd zelfs voor hem gezongen, zij het in een vage toonaard. Na een tijd vond hij het welletjes. Hij betaalde, zei dag tegen die die nog recht stonden en gaf een bonk van een kerel, die hij goed begreep want ook hij had gezeten, een stevige handdruk. Die kerel vroeg wat hij van plan was, het leek wel of hij afscheid nam. Niettegenstaande zijn stilzwijgen, werd Bertrand geluk toegewenst. Dan trok hij de deur achter zich dicht.
Het enige dat Bertrand die dag verder deed was dromen. Maandagochtend was hij voor dag en dauw op en nam een taxi, rechtstreeks naar de hoofdstad. Net voor Bertrand het gebouw van de nationale loterij wou ingaan, viel er vlakbij een jongetje op de grond. Het bleef voor dood liggen. Meteen snelde Bertrand te hulp. Wanneer hij over het kleine lichaam boog, werd hij verrast door een waterstraal in het gezicht en vliegensvlug ging het lachende jongetje ervandoor.
Bertrand kon dat kattenkwaad wel hebben. Zogenaamd verontwaardigd foeterde hij en zwaaide met zijn vuist. Het kind, nog steeds schaterend van de pret, verstopte zich verderop achter de rug van een man. Die laatste, blijkbaar de vader, glimlachte verontschuldigend en gaf zijn zoontje een tik op het achterhoofd. Bertrand gebaarde dat het niet erg was.
Toen hij weer naar de hoofdingang van de nationale loterij stapte, hield Bertrand opeens halt. Een kind dat 'doodvalt', het gezicht van die man, hij herkende alles. Hij draaide zich om, maar de man en het jongetje waren intussen verdwenen. Bertrand begon te lopen en sloeg op goed geluk de hoek van de eerste straat rechts om. Daar zag hij het tweetal.
Bernard haalde ze in en vroeg meteen: 'Peter? Peter Vertongen?'
'Present', zei de man terwijl hij achterom keek. 'O, bent u het. Nogmaals mijn excuses voor dat grapje. Maar, hoe kent u mijn naam?'
'Vertongen, ben je blind geworden? Ik ben het, Bertrand. Plak op mijn hoofd een snor, lang haar en denk die bril weg.'
'Wat zeg je me nou? Inderdaad, Bertrand!'
In het begin van zijn criminele loopbaan, lang geleden, waren Peter en hij onafscheidelijk geweest. Peter was echter snel tegen de lamp gelopen, waarna hij het milieu vaarwel had gezegd. Bertrand had hem toen voor verrader uitgescholden. Later begreep hij dat hij jaloers was geweest op zijn vriend, om zijn moed de juiste manier van leven te kiezen.
Nu de eerste verbazing van hun onverwachte ontmoeting wat was verdwenen, zei Peter: 'Je kan me blind noemen, Bertrand, maar je bent echt veranderd.'
'Jij anders niet. Plots herinnerde ik me alles, dat spelletje, jouw glimlach en natuurlijk die rosse lokken. Hoe dikwijls hebben wij die truc vroeger niet gebruikt? Dat ik er nota bene in trap!'
'Tja...'
'Onder ons gezegd en gezwegen, je bent dat jongetje toch niet aan het trainen? Ik dacht dat jij allang een schoon leven leidde.'
'Nog altijd. Het gebeurt gewoon soms dat je dat tijdens het spelen gebruikt en dan doet zo' n jochie dat na. Hij zal niet dezelfde fouten begaan als zijn vader.'
'Een echte crimineel ben jij nooit geweest.'
'Jij daarentegen, de verhalen die ik in de jaren heb gehoord.'
'Zeker de helft onwaar.'
'Dan nog.'
'Peter, wat gebeurd is, is gebeurd en geloof het of niet, ik ben al vijf jaar clean én uit de bak.'
'Wat doe je nu dan voor de kost? Jij werkt toch niet bij de nationale loterij? Ik dacht dat je er zonet naar binnen wou gaan.'
'Wel ja...'
'Bertrand, het is hoogst onwaarschijnlijk dat ze daar iemand met uw verleden zouden aannemen. Maar wacht eens, jij hebt gewonnen, niet?'
'Neen, neen, ik moet inlichtingen hebben.'
'Ach zo. Nou ja, het zijn mijn zaken niet. Zeg, zin om iets te gaan drinken? Dan kunnen we verder bijpraten.'
'Waarom niet. Ik trakteer', zei Bertrand fier. 'Ik zie jullie straks in dat café daar.'
Peter zei daarop tegen zijn zoontje: 'Jonas, laat nog eens zien aan mijn goede vriend Bertrand hoe jij mensen kan foppen.'
De jongen liet zich vallen en Bertrand deed voor de gein opnieuw mee. Na de obligate waterstraal vertrok Bertrand opgewekt. Aan de ingang van de nationale loterij bleef hij nog één keer staan. Hier begon zijn nieuw leven. Voor de zekerheid tastte hij in zijn binnenzak. Verbijsterd voelde Bertrand zijn vingers door een snee in zijn jas gaan. Hij kreeg een waas voor de ogen.