Ultramarijne getuige, hoort gij al de kanonnen bulderen? Er dwalen wolken door de ribben van ’t fossiel, zwarte rook uit het gebeente van de gestorven wereld. Musketten spugen hoop, bevrijding. Rafelige vaandels wapperen nukkig op de winden van over de zee. Overgave dreunt gewelddadig door de straten, ’t trillend slagvel bepaalt het ritme van de fluitende pistolen en nagelende bajonetten. Buskruit en bloed kruiden de lucht. – ‘Dra, dra … eerst de barensweeën door!’ – De octagon is verlaten, brandend, vergruisd en geplunderd; daar was het ‘m toch om te doen?
Aanhoor ’t pleidooi van een heilige: gerechtigheid als zonde!
De koppensnellers huppelen door de assen; de ovens beginnen te branden. – Zo hadden de Ketters het niet gewild!