Ik zak Rik. Rik zag mij niet. Hij had nochtans gezonde ogen. In een hoekig gezicht. Ik wilde zo graag dat hij me zag. Maar hij ging aan mij voorbij. Zelfs als ik sprak. Zelfs als mijn adem moe was van spreken. Rik oh Rik zei ik. Beschrijf mijn gezicht vroeg ik.
Beschrijf mijn handen, mijn levenslijn. Mijn op- en neergaande borst. En Rik bleef stil. Ik zag zijn stilte ademen, weggaan, zitten lezen. Rik zei ik, en zocht zijn blik. Ik treurde om zoveel ik.