hopla slokje elixir
Roeland lustte zomerloof
wonderpost van Pietje Puk
iene miene babybuik
Reginald mijn kleine uk
't papje stond al op de stoof
geef je tuutje nu maar hier
Enkele dagen geleden had ze haar intrek genomen in het achterhuis en dit rare rijmeliedje weerklonk, vulde het vertrek met een bizarre vrolijkheid.
"Of ze het paswoord van de wifi mocht," vroeg ze me, "dan hoef ik geen eigen internet, betaal ik elke maand de helft."
"Zo goed ken ik de buren niet," antwoordde ik, "Patrick en Solange, gepensioneerd. Je kan het vragen, want hier is geen internet. Die hebben verzekers wel wifi. Voor de smartphone van Solange."
"Gekocht om mee te doen naar Benidorm," had ze me gezegd toen ze bij de beenhouwer aan dat ding zat te peuteren en drie jaar daarvoor hadden ze hun villa verkocht, waren ze hiernaast, in één van de nieuwe appartementen komen wonen. Op 21 juli stond het schuifraam open, had ik ze bezig gehoord. Hij een nieuw record en zij moest enkel nog een één, een acht, een drie en een nul kwijt. Hij speelde tetris, op de website van Ketnet; zij hield van sudoku, ook van réussite.
'Zelfstandig' waren ze geweest. Iets met hondenvoeding en sproeistoffen. Iets met een labrador en een kind dat niet nieuwsgieriger geweest was dan andere. Iets met een jonge dood, maar ik kan me niet herinneren of het de labrador dan wel het kind betrof.
Na één gesprek weet een mens meestal genoeg. Het tienermeisje in het achterhuis mocht van mijn part blijven, en blijven zingen. Ik durfde er blij van te worden.
"Van waar je Roeland en Reginald kent?" vroeg ik haar.
"Dat liedje? Hoorde ik vaak, toen ze onkruid trok. Gladys, de buurvrouw. Toen ik bij het Valkenbos woonde, bij pa en ma."
Van Gladys weet ik dat "ze nog zachter was dan Mieke Vogels, nog wijzer dan Magda Aelvoet en dat ze formidabele moelleux kon maken, hem kon doen wegsmelten".
Roelands woorden. Ik had ze opgeschreven voor mijn verzameling 'oneliners van de gewone mens'.
Hij had een jaar of twee bij haar ingewoond, want zijn moeder wist er geen weg meer mee. Hysterisch werd ze van al zijn streken en Gladys, de alleenstaande hippietante met de groene vingers en de vrije gedachten, had zich over hem ontfermd.
Zij ging hem wel in 't gareel houden. Bij haar zou ie zich wel kunnen uitleven, daar op den buiten en terwijl tante Gladys temidden de jasmijn, de welderige seringen en de zotgekleurde hyancinten haar buste aan de zomerzon liet zien, hielp Roeland bij de witloofboer, in die donkere koterijen, wortels opzetten voor de trek.
Ze vond altijd wel iets om hem bezig te houden op vrije dagen en ’s avonds probeerde ze hem wat levenswijsheid in te lepelen, dronken ze wel eens elixir d’Anvers, aten ze van de wildste bessen. Op een dag kon ze hem zelfs overtuigen om het eind september eens te proberen aan den unief van Gent. Pol en soc, waarom ook niet?
Ik kreeg honger, trok naar het frietkot in de Snellegemstraat en wat wilde de coïncidentie? Ignace en Roeland, allebei in zondagsvel.
"Ziet dat 'ier. Den enen met een flasseltje Safir en den anderen met een blikstje Coca!"
Maar mijn Brugs was nog niet zo goed en hield het bij een "Jo de mannen".
Op een autocar van Eltebe hadden ze mekaar leren kennen die twee, tijdens een groepsreis van dr. Fraeyman, naar Lissabon, in een lamentabel stadium, onderweg naar de achterbuurten van het onderbewustzijn en zoete zuivering.
Alsof er azijn in zijn colablik zat en Roeland greep de kabouter bij de keel.
"Wadde? Reginald een verwend pamperkind?" vloekte Roeland.
"'t Waren de woorden van Ignace", klonk het schraperig uit het toegenepen strotje.
Roelands bouletten waren gereed en hij liet de dwerg weer zakken.
"Gij debiele na-aper, onnozele nazegger," schudde Ignace het hoofd en stak Alfred in de zak, van de Delhaize, bij het witte brood en het dagboek van Andras Pandi.
Ignace trapte het af. Roeland begon zijn twee bouletten naar binnen te werken en ik stond daar, dat liedje nog altijd op de lippen, te wachten op mijn kleintje met mayonaise.
uit de reeks 'Roeland Wittebolle'