Niets roert zich nog als voorheen.
Zonder je sleutel die zich omdraait in het slot en
de deur voor je opent.
Zonder je armen die langs de gladde voering
uit je jas schuiven, als een brief uit een
keurig geopende enveloppe.
Het zachte veren van de klink onder je hand.
De eenvoud van je tred.
Het zuinige klikken van de beentjes van je bril.
Het geritsel van de krant in je handen, de zorg
waarmee je de bladen één voor één omslaat.
De droge vonk van je aansteker, het vertrouwde van
je kuch, de berusting waarmee je de dag
langzaam van je wegblaast.
Bedaard verjoeg je, vanuit je eigen orkestbak, de leegte.
We staan op wacht en houden onze adem in.