Een stoornis
hangt als een betonnen mantel
om haar schouders
lijmt haar voeten vast
knelt haar tenen
haar vingers willen niet mee.
Terwijl ze rond het zeewier spartelt
als een zeebaars oproeit tegen de stroom
vullen haar longen zich met luchtbubbels
en lopen dan weer leeg.
Ze dwaalt
met een kast op haar rug
die dreigt neer te storten
herfstig in de zomer
lentefris in de winter.
Ze wil
schuilen in zeepbellen
gewichtloos landen tussen laatbloeiers
brandnetels en pissebloemen proeven
groeien als boomwortels rond beton
spelen een hinkelspel holderdebolder.
Met een ijzeren wil
therapie na therapie
slaagt ze erin de euforie
te wentelen in de sneeuw
de twee polen te smelten
in het zonlicht.