maden en liefjes
bakken voor bloemen
slachtafval en liefdesbriefjes
voorwaar te echt warempel alles
vindt men hier onder een haan
een toren van papier wordt er
geleurd men graait men zeurt
men scharrelt leutert kibbelt
over krassen in de kromme vaas
helaas ben ik die blode drommel
veel te moe ik moet ik wil
ver weg van hier voorbij de
Ararbieren kreken oversteken
ooit heb ik gevoeld die drang
als van een Houtekiet de fuut
zijn kuif is roerloos opgezet
ofschoon ik nog kan neuriën
een rockabillylied ik zie
ginds aan de einder wacht
een storm terwijl ik haar
herken zonder benen smeltend
ijs vis kraam de zeemeermin
ze kwijlt naar mij ik val bijna
over een zeeduivelfilet
weggesmeten tijd ik stop de tas
vult zich verkeerd met koffie
boontjes voor het zwarte gat
onheil loert de resten zullen
aanspoelen ook dozen uit de
legoblokkenmanufactuur
voor nieuwe menschenbouwsels
kinderhoop een schouwburg
grappen lust wat komedie
een scheutje koemelkfantasie
ik slik de klontertjes mijn schat
ze zinken rusten wil ik en me
naar je dijen plooien op een
komkommerbedje starend
naar die zeemeermin wetend
dat jij het bent vermomd
met schubben in de zilveren
glinster van de middagzon
prijken ze op tafels dingen
een geschenk ginds verder kooien
of ik koop voor mijne deerne
een salamander met sandaaltjes
pony’tje met puntschoentjes
omdat ik het blindweg wil
een flesje vers venijn vier
bitterballen pijn verspreidt
de geur van tranen als ik ruik
er liggen hondenbrokken
(stukken van blaffende
dieren) en echt alles is hier
te vinden netjes verpakt
in potjes en in zakken
rolgordijnen bij een veluxman
of ik koop een kanarie
met knalgele nagellak
sinterklaaskroketten anjers
op tengere stengels kunst
gras voor een neptuintje
waarin ik je beminnen zal
o wee och man en dat dit
alles straks verdwijnt onder
zuiver zout door een zee
meegesleurd de zootjes
lottolootjes ook het tentje van
de zonnebrilverkoper want
ik zag hem al Neptunus
reed voorbij zijn haar zat
vol met golven blauw was hij
de Honda Civic scheurde
drietand op de achterbank
een grijns blonk in de baard
ik lik ze nog eens af
vijf krokante middelvingers
randen van haar silhouet
terwijl ze gaan de rechter
mannen ronde glazen en een
lefgozer paarse bessen gooit
naar een roodborstje het is
mijn oog iets plakt vermoedt
dat ze van tongen houdt
nu snel durf een muntje
in de mond voor blinde
spelletjes tot ik
duizelig word
de scheepjes varen
alover de zee als drie poitten
die in elkaar passen ze kleven
nooit ze kunnen fluiten door een
stoomventiel en het is geen
vernielzucht noch woede-à-la-Simson
die diep in mij woekert
het is dat voorgevoel
dat ze niet zal komen
donderdag
naar het feest van Atlantis naar de fuif
der natte kippen ook de karting
(onder water) zal gesloten zijn
het laatste rondje doodgereden
uit de reeks 'Waanhoop'